201408410/2/R6.
Datum uitspraak: 30 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Sevenum, gemeente Horst aan de Maas,
appellant,
en
de raad van de gemeente Horst aan de Maas,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Klaver 8" vastgesteld.
Bij besluit van 30 september 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren en gebruiken van een multifueltankstation met horecagelegenheid te Sevenum.
Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening.
Tegen deze besluiten heeft onder meer [appellant] beroep ingesteld.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Onder meer de raad en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
[appellant], de raad en het college hebben nadere stukken ingebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2015, waar onder meer de raad en het college, beide vertegenwoordigd door ing. Y.M. Schenau, werkzaam bij Arcadis, en mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DCB Greenportlane Venlo Beheer B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
Bij uitspraak, deels tussenuitspraak van 5 augustus 2015 in zaak nr. 201408410/1/R6 (hierna: tussenuitspraak), heeft de Afdeling in het beroep van [appellant] de raad opgedragen om binnen 20 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 16 september 2014 te herstellen. De tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 24 november 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Klaver 8" gewijzigd vastgesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellant] een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
2. Het besluit van 24 november 2015 is een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Nu niet is gebleken dat [appellant] daarbij onvoldoende belang heeft, is het beroep van rechtswege mede gericht tegen het besluit van 24 november 2015.
3. In overweging 5.4 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat [appellant] terecht betoogt dat de aanleg van de groene manchetten met artikel 3, lid 3.5, onder b, van de planregels onvoldoende planologisch is gewaarborgd, hetgeen de raad met de opname van die bepaling kennelijk wel heeft beoogd. Voorts heeft de Afdeling in de tussenuitspraak overwogen dat de plantoelichting niet bindend is, artikel 3, lid 3.5, onder b, van de planregels geen verwijzing naar het inrichtingsplan bevat en evenmin anderszins voorwaarden zijn gesteld omtrent de afmetingen en de uitvoeringswijze van de groene manchetten. Gelet op het voorgaande is de Afdeling in de tussenuitspraak van oordeel dat het bestemmingsplan in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
4. Het beroep is gegrond voor zover het is gericht tegen het besluit van 16 september 2014. Dat besluit dient wat artikel 3, lid 3.5, onder b, van de planregels betreft wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. Het beroep is ongegrond voor zover het is gericht tegen het besluit van 30 september 2014.
5. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld, waarbij artikel 3, lid 3.5, onder b, van de planregels is aangepast en het inrichtingsplan in de bijlage bij de planregels is opgenomen.
6. [appellant] heeft in zijn zienswijze te kennen gegeven dat hij zich met het herstelbesluit kan verenigen. Gelet hierop moet het van rechtswege ontstane beroep van [appellant] worden geacht te zijn ingetrokken.
7. De raad dient op hierna te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant] gegrond voor zover het is gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Horst aan de Maas van 16 september 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Klaver 8";
II. verklaart het beroep van [appellant] ongegrond voor zover het is gericht tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas van 30 september 2014 tot verlening van een omgevingsvergunning voor het realiseren en gebruiken van een multifueltankstation met horecagelegenheid te Sevenum;
III. vernietigt het onder I bedoelde besluit voor zover het artikel 3, lid 3.5, onder b, van de planregels betreft;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Horst aan de Maas tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 744,00 (zegge: zevenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Horst aan de Maas aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Stoof, griffier.
w.g. Hoekstra
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2016
749.