201507037/1/A2.
Datum uitspraak: 30 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 juli 2015 in zaak nr. 15/215 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2014 is de raad, naar aanleiding van een door [appellante] ingediend bezwaar, teruggekomen van de intrekking van een verleende toevoeging.
Bij uitspraak van 20 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 8 december 2014 vernietigd voor zover daarin geen vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten is toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is tot vergoeding van de proceskosten, omdat daarom niet zou zijn verzocht. Zij betoogt dat zij wel degelijk vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten wenste en de rechtbank daarom heeft verzocht om vernietiging van het besluit van 8 december 2014 met iedere verdere beslissing die de rechtbank in goede justitie zou vermenen te behoren. Ten slotte betoogt zij dat de rechtbank ten onrechte niet heeft bepaald dat de raad het door haar betaalde griffierecht dient te vergoeden.
2. Dit betoog slaagt. Wanneer de rechtbank een beroep gegrond verklaart en een besluit op bezwaar vernietigt, is dat in de regel aanleiding om een proceskostenveroordeling ten laste van het verwerende bestuursorgaan uit te spreken, voor zover sprake is van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Er is geen aanleiding in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Derhalve had de rechtbank de raad moeten veroordelen in de kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg. Nu de rechtbank het door [appellante] ingestelde beroep gegrond heeft verklaard, was de rechtbank, gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), bovendien gehouden de vergoeding van het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht te gelasten.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden vernietigd.
4. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
5. Redelijke toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb brengt met zich dat de griffier van de Raad van State aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht voor het hoger beroep terugbetaalt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 juli 2015 in zaak nr. 15/215, voor zover aangevallen;
III. veroordeelt het bestuur van de raad voor rechtsbijstand tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het bestuur van de raad voor rechtsbijstand aan
[appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 45,00 (zegge: vijfenveertig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt;
V. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 123,00 (zegge: honderddrieëntwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2016
480.