ECLI:NL:RVS:2016:880

Raad van State

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
30 maart 2016
Zaaknummer
201504048/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toevoeging voor echtscheidingsprocedure en hoger beroep tegen uitspraak rechtbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 april 2015, waarin het beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar verzoek om een toevoeging voor een echtscheidingsprocedure ongegrond werd verklaard. De Raad voor Rechtsbijstand had op 1 april 2014 het verzoek van [appellante] om een toevoeging afgewezen, omdat er al een eerdere toevoeging was verstrekt in verband met een echtscheiding. Na bezwaar van [appellante] werd op 16 juli 2014 alsnog een toevoeging verleend, maar de kosten voor de behandeling van het bezwaar werden niet vergoed. De rechtbank oordeelde dat de Raad voor Rechtsbijstand terecht had geoordeeld dat de aanvraag van 7 maart 2014 niet duidelijk maakte dat het om een nieuwe procedure ging, en dat [appellante] onvoldoende informatie had verstrekt over de hernieuwde relatiebreuk. De rechtbank concludeerde dat de Raad niet onrechtmatig had gehandeld door de aanvraag af te wijzen.

In hoger beroep betoogt [appellante] dat de Raad voor Rechtsbijstand in dit geval eerst haar advocaat had moeten benaderen voor aanvullende informatie. De Raad voor Rechtsbijstand heeft echter de verplichting om op basis van de verstrekte informatie te handelen, en het was aan [appellante] om relevante gegevens te verstrekken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201504048/1/A2.
Datum uitspraak: 30 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 april 2015 in zaak nr. 14/2938 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2014 heeft de raad een verzoek van [appellante] om een toevoeging voor een echtscheidingsprocedure afgewezen.
Bij besluit van 16 juli 2014 heeft de raad, naar aanleiding van het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar, alsnog een toevoeging verleend en geweigerd de kosten die [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt te vergoeden.
Bij uitspraak van 3 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is een zitting achterwege gelaten.
Overwegingen
1. De raad heeft op 20 september 2013 aan [appellante] een toevoeging verstrekt met nummer 1GK9664 in verband met een echtscheiding. Deze toevoeging is op 15 oktober 2013 ter declaratie aangeboden.
Op 7 maart 2014 heeft [appellante] opnieuw een toevoeging aangevraagd voor een echtscheiding. Deze aanvraag is afgewezen op de grond dat het verzoek betrekking heeft op een rechtsbelang waarvoor aanspraak kan worden gemaakt op rechtsbijstand op grond van de eerder verstrekte toevoeging met nummer 1GK9664. In de beslissing op bezwaar is de raad hiervan teruggekomen, omdat de raad was gebleken dat er sprake was van een tussentijdse verzoening van partijen. De raad heeft geweigerd de kosten die [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt te vergoeden, omdat pas in bezwaar is gebleken dat er sprake was van verzoening tussen beide partijen.
2. De rechtbank heeft overwogen dat aannemelijk is dat de raad eerst in bezwaar bekend is geworden met de omstandigheid dat de aanvraag van [appellante] zag op een nieuw verzoek nadat haar relatie na een aanvankelijke verzoening na vier maanden weer was verbroken. [appellante] heeft onvoldoende onderbouwd dat de raad dit niettemin kon hebben geweten. Bovendien bestond voor de raad geen aanleiding nadere inlichtingen over de aanvraag in te winnen. Het lag op de weg van [appellante] informatie over de hernieuwde relatiebreuk aan de raad te verschaffen, aldus de rechtbank.
3. [appellante] betoogt, onder verwijzing naar beleid van de raad, dat de raad in een geval als dit eerst haar advocaat had moeten bellen dan wel een brief had moeten sturen ter verkrijging van de benodigde aanvullende informatie.
3.1. Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is het aan de aanvrager om de gegevens en bescheiden te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3.2. Uit de aanvraag van 7 maart 2014 blijkt niet dat toevoeging wordt gevraagd voor een nieuwe procedure. Dat een eerdere relatiebreuk is hersteld en na vier maanden een nieuwe relatiebreuk ontstond, is daarin niet vermeld. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de raad op basis van de destijds verschafte informatie tot de conclusie mocht komen dat de aanvraag van 7 maart 2014 dezelfde procedure betrof als de eerdere echtscheidingszaak waarvoor reeds een toevoeging was verstrekt en gedeclareerd.
Gelet hierop en de inlichtingenplicht van artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, lag het op de weg van [appellante] in de aanvraag aan te geven dat deze zag op een nieuwe relatiebreuk. Nu deze informatie eerst na het besluit van 1 april 2014 is verstrekt, is het besluit niet herroepen wegens een aan de raad te wijten onrechtmatigheid. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2016
480.