201506763/1/A2.
Datum uitspraak: 6 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], [gemeente],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 juli 2015 in zaak nr. 14/4304 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2013 heeft de minister het verzoek van [appellant] om de titel doctorandus (drs.) te mogen voeren afgewezen.
Bij besluit van 3 september 2014 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 september 2014 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. T.A.M. van Oosterhout, advocaat te Utrecht, en de minister, vertegenwoordigd door mr. K.F. Hofstee, werkzaam bij de Dienst Uitvoering Onderwijs, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding
1. [appellant] heeft in 1980 het diploma voor de hoger beroepsopleiding (hierna: hbo) Fysiotherapie behaald. In 2008 heeft [appellant] de hbo-opleiding Professional Master Manuele Therapie bij de Stichting Opleidingen Musculoskeletale Therapie (hierna: SOMT) afgerond en is hem de graad Professional Master Manuele Therapie verleend door SOMT. In 2013 heeft [appellant] de opleiding Manuele Therapie afgerond en is hem de graad Master of Science (MSc.) verleend door de Vrije Universiteit Brussel (hierna: VUB). Vlaanderen kent, anders dan Nederland, geen onderscheid in hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs.
[appellant] heeft de minister verzocht om op grond van de door de VUB verleende graad, de titel doctorandus (drs.) te mogen voeren.
Besluitvorming
2. De minister heeft voor zijn besluit op bezwaar advies gevraagd aan de Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het Hoger Onderwijs (hierna: Nuffic). In het advies van Nuffic van 10 april 2014 is vermeld dat in Nederlandse termen een opleidingsniveau is bereikt van een wetenschappelijke mastergraad in de richting manuele therapie. In Nederland bestaat deze opleiding enkel op hbo-master niveau. Er zijn geen verschillen geconstateerd die alleen of gezamenlijk als aanzienlijk zijn aan te merken, aldus Nuffic.
De minister heeft aan de ongegrondverklaring van het bezwaar ten grondslag gelegd dat er een wezenlijk verschil is tussen de opleiding Manuele Therapie aan de VUB en een overeenkomstige opleiding in Nederland, omdat [appellant] voorafgaand aan de wetenschappelijke mastergraad geen wetenschappelijk bachelorsprogramma heeft gevolgd in dezelfde discipline.
De rechtbank
3. De rechtbank heeft het besluit van 3 september 2014 vernietigd, omdat de minister daarin onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij van het advies van Nuffic is afgeweken. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten, omdat de minister ter zitting nader heeft gemotiveerd dat in het advies van Nuffic geen rekening is gehouden met zijn beleid, dat twee jaar wetenschappelijk onderwijs gevolgd moet zijn om de titel doctorandus (drs.) te mogen voeren. [appellant] voldoet niet aan dit vereiste en heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld, die de minister nopen tot afwijking van zijn beleid. De minister heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld, dat de door [appellant] gevolgde opleiding manuele therapie aan de VUB wezenlijk verschilt van een vergelijkbare Nederlandse opleiding. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het Accreditatieverdrag voor het voeren van titels geen regeling inhoudt.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister in zijn besluit van 3 september 2014 onvoldoende heeft gemotiveerd, waarom hij is afgeweken van het advies van Nuffic. De rechtbank heeft niet onderkend dat de minister in dit geval van zijn beleid had dienen af te wijken. [appellant] voert daartoe aan dat een samenwerkingsverband bestaat tussen de SOMT en de VUB. Zijn opleiding verschilt niet wezenlijk van een Nederlandse opleiding die recht geeft op het voeren van een titel waardoor toepassing van het beleid in dit geval in strijd is met artikel VI.1 van het Verdrag inzake de erkenning van getuigschriften betreffende hoger onderwijs in de Europese regio (hierna: de Lissabon Conventie) en artikel 11 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België inzake de accreditatie van opleidingen binnen het Nederlandse en Vlaamse hoger onderwijs (hierna: het Accreditatieverdrag).
Wettelijk kader
4.1. Ingevolge artikel VI.1 van de Lissabon Conventie erkent iedere partij de kwalificaties voor hoger onderwijs die zijn afgegeven op het grondgebied van een andere partij, tenzij een aanzienlijk verschil kan worden aangetoond tussen de kwalificatie waarvoor erkenning wordt gevraagd en de overeenkomstige kwalificatie op het grondgebied van de partij waar erkenning wordt gevraagd.
Ingevolge artikel 11, aanhef en onder c, van het Accreditatieverdrag worden afgestudeerden van een geaccrediteerde Nederlandse, respectievelijk Vlaamse opleiding in het hoger onderwijs geacht over een gelijkwaardig getuigschrift te beschikken als de afgestudeerden van een overeenkomstige Vlaamse, respectievelijk Nederlandse geaccrediteerde opleiding in het hoger onderwijs, met dien verstande dat Nederlandse masteropleidingen in het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs en Vlaamse masteropleidingen met elkaar gelijk worden gesteld.
Ingevolge artikel 7.23, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) kan de minister aan degene aan wie op grond van een examen aan een niet in Nederland gevestigde instelling voor hoger onderwijs een graad is verleend, toestaan in de plaats van die graad in de eigen naamsvermelding tot uitdrukking te brengen in Nederland de overeenkomstige titel te voeren, indien de opleiding op grond waarvan die andere graad is verleend, naar het oordeel van de minister ten minste gelijkwaardig is aan een overeenkomstige Nederlandse opleiding.
De minister heeft ter uitvoering van laatstvermelde bepaling de Beleidsregel van 17 december 2009 (nr. HO&S/BS/2009/177909; Stcr 2009, 20664), vastgesteld.
Volgens artikel 4.1 van de Beleidsregel kan een aanvraag worden toegewezen indien een afsluitend getuigschrift is overgelegd van een in het buitenland gevolgde hoger onderwijs opleiding die voldoet aan alle volgende criteria:
[…]
d. er is geen sprake van één of meer wezenlijke verschillen met een Nederlandse opleiding.
Volgens artikel 4.2 is er in ieder geval sprake van wezenlijke verschillen indien:
[…]
2. er een verschil is in nominale studieduur van de in het buitenland gevolgde hoger-onderwijsopleiding ten opzichte van de Nederlandse overeenkomstige opleiding van één jaar of langer;
[…]
6. voorafgaande aan een wetenschappelijke mastergraad geen wetenschappelijk bachelorsprogramma is gevolgd in dezelfde discipline;
[…].
Beoordeling
4.2. De door [appellant] gevolgde masteropleiding Manuele Therapie aan de VUB heeft één jaar geduurd. Voorafgaand daaraan heeft hij geen wetenschappelijk bachelorsprogramma gevolgd in dezelfde discipline. De door [appellant] gevolgde opleiding verschilt in nominale studieduur ten opzichte van de Nederlandse opleiding en hij heeft geen wetenschappelijk bachelorsprogramma gevolgd als bedoeld in artikel 4.2 van de Beleidsregel. De vraag is of de minister in dit geval van de Beleidsregel had moeten afwijken, dan wel deze buiten toepassing had moeten laten.
4.3. De minister heeft ter zitting bij de rechtbank verklaard dat soms wordt afgeweken van de toepassingsvoorwaarde in de Beleidsregel van twee jaar academische vorming, indien een samenwerkingsverband bestaat tussen een universiteit en een hogeschool waarbij de opleidingen wat niveau en diepgang betreft op elkaar zijn afgestemd. [appellant] heeft een verklaring van W.H.A.M.M. Smeets, algemeen directeur van de SOMT, overgelegd, waarin is vermeld dat de hbo opleiding Professional Master Manuele Therapie van SOMT is afgestemd op de universitaire masteropleiding Manuele Therapie aan de VUB. Met deze verklaring heeft [appellant] nog niet aannemelijk gemaakt dat er een samenwerkingsverband bestaat tussen de SOMT en de VUB waarbij de opleidingen wat niveau en diepgang betreft op elkaar zijn afgestemd. Uit die verklaring blijkt niet hoe het onderwijs van de opleiding Professional Master Manuele Therapie van de SOMT inhoudelijk is afgestemd op de opleiding Manuele Therapie aan de VUB. Nu [appellant] tijdig heeft aangeboden de terzake gesloten overeenkomst over te leggen, dient hij daartoe in de gelegenheid te worden gesteld.
4.4. [appellant] beroept zich voorts op artikel 11, aanhef en onder c, van het Accreditatieverdrag. Deze bepaling ziet op de situatie als hier aan de orde dat een opleiding in Nederland alleen op hbo-niveau wordt aangeboden en diezelfde opleiding in België alleen op academisch niveau. De minister van Buitenlandse Zaken heeft in een brief aan de Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal van 5 april 2013 (Kamerstukken 2012/13, 33 607, nr. 1, blz. 5) doen weten dat als gevolg van de academische gelijkstelling, aan de Vlaamse en Nederlandse opleidingen voor hoger onderwijs over en weer dezelfde rechten worden verbonden. In het algemeen betreft dit het recht om een academische graad c.q. titel te voeren. Academische gelijkstelling wordt wat het voeren van titels betreft beperkt tot academische titels die niet-gereglementeerde beroepen betreffen. De minister heeft in die brief toegezegd dat naar aanleiding van de wijziging van artikel 11 van het Accreditatieverdrag de Beleidsregel zal worden aangepast. Bij besluit van 12 december 2013 (Stcr 2013, 34730) heeft de minister de Beleidsregel evenwel ongewijzigd verlengd.
De minister heeft zich in zijn besluit van 3 december 2013 op het standpunt gesteld dat het academisch niveau van de masteropleiding Manuele Therapie aan de VUB gelijkwaardig is aan een overeenkomstige Nederlandse opleiding. Nuffic concludeert in haar advies dat in Nederlandse termen een opleidingsniveau is bereikt van een wetenschappelijke mastergraad in de richting manuele therapie. De Afdeling leidt hieruit af dat [appellant] met de graad Master of Science van de opleiding Manuele Therapie aan de VUB wordt geacht over een getuigschrift te beschikken gelijkwaardig aan dat van een overeenkomstige Nederlandse opleiding.
4.5. Het betoog slaagt. Gelet op het onder 4.3 en 4.4 overwogene, had de minister moeten beoordelen, of hij in dit geval van de Beleidsregel had moeten afwijken dan wel deze buiten toepassing had moeten laten. De minister heeft dit nagelaten. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de Lissabon Conventie behoeft geen verdere bespreking.
Slotsom
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Dit betekent dat de minister een nieuw besluit dient te nemen waarin hij dient te beoordelen, of hij van de Beleidsregel moet afwijken dan wel deze buiten toepassing moet laten.
6. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen, dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
7. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 juli 2015 in zaak nr. 14/4304, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
III. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
IV. veroordeelt de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.457,50 (zegge: veertienhonderdzevenenvijftig euro en vijftig cent), gedeeltelijk toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Slump
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2016
362-809.