201504786/1/A1.
Datum uitspraak: 6 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, wonend te Holten, gemeente Rijssen-Holten,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 6 mei 2015 in zaak nr. 14/2632 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders Rijssen-Holten.
Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2014 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van twaalf appartementen op de hoek Pannenbakkerstraat/de Ploeg te Holten (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 6 mei 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2016, waar [appellant] en [persoon], en het college, vertegenwoordigd door C. van Bart, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een gebouw met drie bouwlagen en twaalf appartementen ten behoeve van jongerenhuisvesting. Het appartementengebouw zal een hoogte hebben van 9,365 meter. Het bouwplan voorziet voorts in de aanleg van een gemeenschappelijke buitenruimte en zes parkeerplaatsen op het terrein aan de achterzijde van het te realiseren appartementengebouw. [appellant] en anderen wonen in de directe omgeving van het te bouwen appartementengebouw en verzetten zich hiertegen omdat zij vrezen dat hun woon- en leefklimaat hierdoor zal verslechteren.
Planregels
2. Ingevolge het ten tijde van het besluit op bezwaar ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Kol" rust op het perceel de bestemming "Wonen", met de nadere aanduiding "specifieke bouwaanduiding-Blokken".
Ingevolge artikel 9.1.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor vrijstaande, twee-aaneen en/of aaneengebouwde woningen.
Ingevolge artikel 9.2.1, aanhef en onder g, mag de goothoogte en bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte" aangegeven goot- en bouwhoogte binnen het bouwvlak. Volgens de aanduiding op de kaart mag de goot- en bouwhoogte 4,5 m onderscheidenlijk 9 m bedragen.
Ingevolge artikel 9.2.1, aanhef en onder j, is in afwijking van het bepaalde onder g ter plaatse van de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding-Blokken" voor maximaal 40% van de oppervlakte van de aanduiding in het betreffende bouwvlak een goothoogte en een bouwhoogte van maximaal 6 m onderscheidenlijk 11 m toegestaan.
Ingevolge artikel 9.2.1, aanhef en onder k, is in afwijking van het bepaalde onder g ter plaatse van de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding-Blokken" voor maximaal 30% van de oppervlakte van de aanduiding in het betreffende bouwvlak een goothoogte en een bouwhoogte van maximaal 7,5 m onderscheidenlijk 12 m toegestaan.
Ingevolge artikel 9.2.1, aanhef en onder l, is in afwijking van het bepaalde onder g ter plaatse van de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding-Blokken" voor maximaal 10% van de oppervlakte van de aanduiding in het betreffende bouwvlak een goothoogte en een bouwhoogte van maximaal 9 m onderscheidenlijk 13 m toegestaan.
Ingevolge artikel 9.3.1, aanhef en onder a, kan ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-Blokken" ten behoeve van de realisatie van gestapelde woningen bij omgevingsvergunning worden afgeweken, waarbij het aantal gestapelde woningen per bestemmingsvlak maximaal zes mag bedragen en waarbij het totaal aantal gestapelde woningen in het plangebied maximaal 24 mag bedragen.
De aangevallen uitspraak
3. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning verleend.
De rechtbank heeft overwogen dat het college in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor het bouwplan. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [appellant] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de aantasting van hun privacy zodanig is dat daarin aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot het verlenen van de omgevingsvergunning heeft kunnen komen. Voor wat betreft de ruimtelijke uitstraling heeft de rechtbank overwogen dat op basis van het bestemmingsplan bebouwing in soortgelijke omvang en uitstraling kan worden opgericht en dat het college kan worden gevolgd in zijn stelling dat de nieuwe bebouwingsmassa in de bebouwingsstructuur van de directe omgeving opgaat. De rechtbank heeft verder geen grond gevonden voor het oordeel dat het bouwplan in onvoldoende parkeergelegenheid voorziet.
Belangenafweging
4. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank onvoldoende is ingegaan op de door hen in beroep aangevoerde grond dat realisering van het bouwplan onaanvaardbare aantasting van de privacy en het woongenot van omwonenden mee zal brengen. Zij voeren hiertoe aan dat de gestapelde woningbouw aanzienlijk meer invloed op hun privacy zal hebben dan de aanvankelijk ter plaatse geplande drie reguliere woningen. [appellant] en anderen vrezen dat de toekomstige bewoners van de appartementen veel gebruik zullen maken van de balkons aan de voorzijde, zoals ook de bewoners bij een vergelijkbaar appartementencomplex in de buurt dat doen. De privacy van bewoners van de woningen direct tegenover het voorziene appartementengebouw zal worden geschaad door de inkijk in hun woningen vanaf de balkons. Voorts voeren zij aan dat de rechtbank, door te overwegen dat de voorzijde van het gebouw volgens [vergunninghouder] zal worden omheind door een beukenhaag, niet heeft onderkend dat het bestemmingsplan voorschrijft dat een erfafscheiding in de vorm van een muur of hek dient te worden uitgevoerd.
4.1. Niet in geschil is dat de realisering van het bouwplan gevolgen zal hebben voor de privacy van de bewoners van de vier woningen aan de Ploeg [nrs.], die zijn gelegen direct tegenover het voorziene appartementengebouw. Ter zitting hebben [appellant] en anderen toegelicht dat de afstand tussen de gevels van deze woningen en het voorziene gebouw ongeveer 14 m is. Blijkens het besluit ligt aan het verlenen van de omgevingsvergunning een belangenafweging ten grondslag waarbij de belangen van omwonenden, waaronder hun privacy, zijn betrokken. Het college kon hierbij uitgaan van de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Het bestemmingsplan maakt realisering van een balkon op de verdieping en, met toepassing van de afwijkingsmogelijkheid, het bouwen van een appartementengebouw van een beperkte omvang op het perceel mogelijk en benutting van de in het bestemmingsplan opgenomen bebouwingsmogelijkheden zou derhalve ook tot een aantasting van de privacy leiden. Gelet hierop heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat realisering van het bouwplan zal leiden tot een zodanige aantasting van de privacy dat het college de omgevingsvergunning hierom had moeten weigeren. De rechtbank heeft hierbij terecht mede in aanmerking genomen dat met de belangen van omwonenden rekening is gehouden door de gemeenschappelijke buitenruimte aan de achterzijde van het gebouw aan te leggen en de balkons aan de voorzijde te beperken in omvang, waardoor het plaatsen van een tuinset niet mogelijk is. Voor zover [appellant] en anderen in beroep hebben aangevoerd dat de toekomstige bewoners van het gebouw niet in de gemeenschappelijke buitenruimte aan de achterzijde van het gebouw zullen gaan zitten, maar aan de zonnige voorzijde, heeft de rechtbank van belang kunnen achten dat [vergunninghouder] te kennen heeft gegeven dat de Vereniging van Eigenaars de voorzijde met een beukenhaag zal omheinen, zoals [vergunninghouder] ter zitting van de Afdeling heeft bevestigd. Anders dan [appellant] en anderen stellen, bevat het bestemmingsplan geen bouwregels die voorschrijven dat een erfafscheiding in de vorm van een muur of hek dient te worden uitgevoerd. Voor zover [appellant] en anderen in dit kader hebben verwezen naar de plantoelichting bij het bestemmingsplan, wordt overwogen dat de toelichting geen bindend onderdeel van een bestemmingsplan is.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank onvoldoende is ingegaan op de door [appellant] en anderen naar voren gebrachte grond dat het bouwplan tot een onaanvaardbare aantasting van hun privacy zal leiden.
Het betoog faalt.
Ruimtelijke onderbouwing
5. [appellant] en anderen betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat het te realiseren appartementengebouw in stedenbouwkundig opzicht niet passend is in de omgeving en de ruimtelijke onderbouwing op dit punt tekort schiet. Hiertoe voeren zij aan dat het gebouw een kolossaal geheel zal worden met te veel bouwlagen en dat geen tot weinig variatie in de rooilijn aanwezig is, waardoor het niet voldoet aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het bestemmingsplan. Verder voeren [appellant] en anderen aan dat het appartementengebouw op een andere, voor de huidige bewoners van de wijk minder bezwarende, locatie dan de aangevraagde kan worden opgericht.
5.1. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de aan het besluit ten grondslag liggende onderbouwing onvoldoende is. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het college in aanvulling op de aan het besluit ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing "Wonen Holten, Jongerenhuisvesting De Kol" van februari 2014 in het besluit van 21 augustus 2014 gemotiveerd is ingegaan op de inpassing van het bouwplan in de omgeving. Het college heeft in het besluit gemotiveerd uiteengezet dat door toepassing van verschillende kleurstellingen in de materiaaltoepassing en een verticale parcellering en variatie in gevelindeling de kleinschaligheid en individualiteit van het bouwplan wordt benadrukt, waardoor het gebouw, weliswaar wat betreft verschijningsvorm anders dan de doorsnee grondgebonden woningen, niet als kolossaal blok zal worden ervaren. Voorts heeft het college er op gewezen dat de variatie voor dit plan is gezocht in het toepassen van schuine kappen tussen staande gevels, waardoor een onderbroken goot- en boeiboordlijn zal ontstaan, met als gevolg dat de hoogte van het gebouw visueel zal verlagen. Daarbij heeft het college verder van belang geacht dat de zijgevel van het gebouw richting de Pannenbakkerstraat zodanig is vormgegeven dat deze als straatgerichte gevel beleefd zal worden en dat de uitkragende balkons op de eerste en tweede verdieping aan de voorzijde de gevelvlakken zullen doorbreken, zodat de gevel niet als een vlak zal worden ervaren. Gelet hierop heeft het college genoegzaam gemotiveerd dat het bouwplan voorziet in voldoende variatie en dat geen stedelijk blok zal ontstaan, zodat het voldoet aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het bestemmingsplan.
De rechtbank heeft voorts terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning had moeten weigeren, omdat het appartementengebouw op een andere plek kan worden gerealiseerd en deze alternatieve situering het woongenot van de huidige bewoners minder zal aantasten. Bij de beoordeling of een omgevingsvergunning dient te worden verleend, vormt het bouwplan zoals dat is ingediend het uitgangspunt. Indien dit bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Niet aannemelijk is geworden dat met het realiseren van het appartementengebouw op een alternatieve locatie, waarover [appellant] en anderen eerst ter zitting een concrete toelichting hebben gegeven, een vergelijkbaar resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [vergunninghouder] heeft hierover ter zitting opgemerkt dat om bedrijfseconomische redenen in deze nieuwbouwwijk aansluitend wordt gebouwd en dat het laten ontstaan van gaten in de bebouwing daarmee strijdig is.
Het betoog faalt.
Parkeerdruk
6. [appellant] en anderen betogen verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in onvoldoende parkeergelegenheid voorziet, waardoor er parkeeroverlast in de Ploeg zal ontstaan. [appellant] en anderen wijzen er in dit kader voorts op dat toekomstige bewoners moeten omlopen om het aan de achterkant gelegen openbare parkeerterrein te bereiken met als gevolg dat zij in de Ploeg zullen parkeren in plaats van op het parkeerterrein.
6.1. Niet meer in geschil is dat het college bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen kon uitgaan van één parkeerplaats per appartement en dat op basis van deze norm twaalf parkeerplaatsen benodigd zullen zijn. Het bouwplan voorziet in zes parkeerplaatsen op eigen terrein. Het college heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat in de directe omgeving van het bouwplan voldoende parkeergelegenheid aanwezig is om in de benodigde parkeergelegenheid te voorzien. Volgens het college zijn er in de omgeving van het bouwplan 81 parkeerplaatsen beschikbaar terwijl er gelet op de aanwezige bebouwing 71 parkeerplaatsen nodig zijn. [appellant] en anderen hebben dit niet weersproken. Nu voorts geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de parkeerplaatsen op eigen terrein dan wel de openbare parkeergelegenheid aan de achterkant van het gebouw niet zullen worden gebruikt door de bewoners van het voorziene appartementengebouw, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan geen onaanvaardbare parkeerdruk in de omgeving mee zal brengen. Het betoog faalt.
Conclusie
7. Het vorenstaand leidt tot de conclusie dat de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van twaalf appartementen op de hoek de Ploeg/Pannenbakkerstraat te Holten in stand blijft.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2016
604.