ECLI:NL:RVS:2016:922

Raad van State

Datum uitspraak
6 april 2016
Publicatiedatum
6 april 2016
Zaaknummer
201500041/3/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • E. Helder
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplanwijziging en ecologische gevolgen voor de Chaamse Bossen

In deze zaak heeft de stichting Brabantse Milieufederatie (BMF) beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam, waarbij het bestemmingsplan 'Buitengebied Alphen-Chaam 2010' is gewijzigd. Het college heeft op 11 november 2014 besloten om de vorm van het bestemmingsvlak, dat tevens bouwvlak is, te veranderen voor een perceel in Alphen, met de bestemming 'Agrarisch - agrarisch bedrijf'. De BMF betwistte de wijziging van het bestemmingsplan, met name vanwege de mogelijke toename van ammoniakemissie en stikstofdepositie die zou kunnen leiden tot aantasting van de ecologische waarden van de nabijgelegen Chaamse Bossen, die zijn aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 april 2016 behandeld. Tijdens de zitting is het college vertegenwoordigd door mr. H.A. van Strien, terwijl de BMF werd bijgestaan door haar gemachtigden. De Afdeling heeft in een tussenuitspraak van 21 oktober 2015 het college opgedragen om het geconstateerde gebrek in het besluit te herstellen. Het college heeft daarop het besluit nader gemotiveerd, maar de BMF heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

De Afdeling heeft overwogen dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd dat het plan geen negatieve effecten heeft op de EHS. De BMF heeft betoogd dat het college diende te toetsen aan de relevante wetgeving en dat de wijziging van het bestemmingsplan in strijd is met de geldende regels. Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep gegrond verklaard, het besluit van het college vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Het college is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de BMF.

Uitspraak

201500041/3/R2.
Datum uitspraak: 6 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie (hierna: de BMF), gevestigd te Tilburg,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 november 2014 heeft het college het bestemmingsplan "Buitengebied Alphen-Chaam 2010" gewijzigd om de vorm van het bestemmingsvlak, tevens bouwvlak, met de bestemming "Agrarisch - agrarisch bedrijf" voor het perceel [locatie 1] te Alphen te veranderen.
Tegen dit besluit heeft de BMF beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De BMF en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2015, waar de BMF, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. H.A. van Strien, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord [belanghebbende], bijgestaan door mr. G.H. Blom en [gemachtigde].
Bij tussenuitspraak van 21 oktober 2015 in zaak nr. 201500041/1/R3 heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen zes weken na de verzending van die tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 11 november 2014 te herstellen. De tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 1 december 2015 heeft het college het besluit van 11 november 2014 nader gemotiveerd.
De BMF is in de gelegenheid gesteld een zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen en heeft daarvan gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
2. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder meer overwogen dat in de plantoelichting staat dat de ammoniakemissie vanaf het bedrijf aan de [locatie 1] met 442 kg/NH3/jr toeneemt. Gelet hierop en op de onderlinge afstand tussen de veehouderij en de Chaamse Bossen van ongeveer 460 m, is niet uit te sluiten dat het plan leidt tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van de Chaamse Bossen, die zijn aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS). In het bestreden besluit, de plantoelichting, noch in de overige stukken heeft het college gemotiveerd wat de in deze EHS aanwezige ecologische waarden en kenmerken zijn en dat het plan ondanks de genoemde toename niet leidt tot een aantasting hiervan. Gelet hierop berust het bestreden besluit in zoverre niet op een deugdelijke motivering.
3. Gelet op overweging 7.3 van de tussenuitspraak is het beroep gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
4. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen om het geconstateerde gebrek in het besluit van 11 november 2014 te herstellen. Het college diende daartoe alsnog deugdelijk te motiveren dat het plan niet leidt tot een aantasting van de EHS ter plaatse van de Chaamse Bossen, dan wel het plan gewijzigd vast te stellen en een eventuele wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. De uitkomst hiervan diende het college aan de Afdeling en partijen mede te delen.
5. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014 van Noord-Brabant wordt, tenzij de strekking van de bepaling zich daartegen verzet dan wel in deze verordening uitdrukkelijk anders is aangegeven, bij toepassing van deze verordening onder bestemmingsplan tevens begrepen een wijzigingsplan.
Ingevolge artikel 5.1, zesde lid, zoals deze bepaling luidde ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit, strekt een bestemmingsplan dat is gelegen buiten de EHS en dat leidt tot een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van de EHS, ertoe dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd overeenkomstig artikel 5.6 (compensatieregels).
Ingevolge artikel 5.1, zesde lid, zoals deze bepaling per 15 juli 2015 is komen te luiden, strekt een bestemmingsplan dat is gelegen buiten de ecologische hoofdstructuur en dat leidt tot een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur door verstoring, ertoe dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd overeenkomstig artikel 5.6 (compensatieregels).
6. In genoemde brief van 1 december 2015 heeft het college gewezen op een gedeeltelijke herziening van de Verordening 2014. Per 15 juli 2015 is de Verordening 2014 onder meer gewijzigd door de zinsnede "door verstoring" toe te voegen aan artikel 5.1, zesde lid. Het college wijst op de toelichting bij de gewijzigde Verordening 2014, waarin staat dat voor zover externe effecten op de EHS gereguleerd worden door specifieke wetgeving, zoals ammoniakuitstoot en stikstofdepositie door de Natuurbeschermingswet 1998 en de zogenoemde Programmatische Aanpak Stikstof (hierna: PAS), dit nadrukkelijk niet onder de werking van de Verordening 2014 valt. Daarnaast heeft het college gewezen op de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 november 2015 in zaak nr. ECLI:NL:RBOBR:2015:6586. In deze uitspraak oordeelde de rechtbank dat uit de toelichting bij de gewijzigde Verordening 2014 blijkt dat is beoogd artikel 5.1 te beperken tot effecten waarvoor geen exclusief wettelijk toetsingskader geldt en worden negatieve effecten vanwege ammoniakuitstoot en stikstofdepositie van een toets aan artikel 5.1 uitgezonderd. Daarnaast heeft het college bij genoemde brief van 1 december 2015 de notitie "Aanvullende ruimtelijke onderbouwing" van 29 november 2015 van het adviesbureau FarmConsult overgelegd.
7. De BMF betoogt dat het college ten tijde van het bestreden besluit diende te toetsen aan artikel 5.1, zesde lid, van de Verordening 2014 zoals dat toen luidde. Verder reguleren de Nbw 1998, de bijbehorende PAS en de Wet ammoniak en veehouderij de effecten van stikstofdepositie op de EHS volgens haar niet. Artikel 5.1, zesde lid, zoals deze bepaling per 15 juli 2015 is komen te luiden, is volgens de BMF dan ook in strijd met artikel 2.10.4 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Zij voert aan dat de rechtbankuitspraak niet kan worden gevolgd, omdat de situatie die daar aan de orde was niet vergelijkbaar is met de hier voorliggende situatie. Zowel het type bedrijf als de ligging daarvan ten opzichte van de EHS zijn in beide zaken verschillend volgens de BMF.
8. In de notitie van FarmConsult staat dat effecten op de EHS door stikstofdepositie van een toets aan de Verordening 2014 zijn uitgezonderd. In hoofdstuk 5 van de notitie van FarmConsult is evenwel voor de volledigheid een toelichting opgenomen over de saldering van de emissie van de veehouderij aan de [locatie 1] met die van de veehouderij aan de [locatie 2]. De veehouderij aan de [locatie 2] grenst aan de EHS. Voor deze veehouderij was een vergunning verleend voor een veestapel die samenhing met een ammoniakemissie van 628 kg NH3/ha/jr. Deze vergunning is ingetrokken ten behoeve van de beoogde ontwikkeling aan de [locatie 1]. De uitbreiding aan de [locatie 1] is nodig voor een uitbreiding van de veestapel die samenhangt met een ammoniakemissie van 442 kg NH3/ha/jr. Het zwaartepunt van de emissie komt verder van de EHS te liggen, zo staat in de notitie van FarmConsult. Gelet hierop is volgens de notitie van FarmConsult per saldo sprake van een afname in ammoniakemissie en het zwaartepunt van de emissie komt op een gunstigere locatie ten opzichte van de EHS te liggen. De BMF heeft het voorgaande niet bestreden. Gelet hierop acht de Afdeling het aannemelijk dat het plan niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van de Chaamse Bossen en derhalve evenmin tot een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van de EHS ter plaatse. Het betoog faalt.
9. Reeds gelet op het voorgaande behoeft het betoog over de verbindendheid van artikel 5.1, zesde lid, van de Verordening 2014, zoals dat per 15 juli 2015 is komen te luiden, en genoemde rechtbankuitspraak van 18 november 2015 geen inhoudelijke bespreking.
10. Gelet op hetgeen onder 8 is overwogen, ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb geheel in stand te laten.
11. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam van 11 november 2014 tot wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied Alphen-Chaam 2010";
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam tot vergoeding van bij de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 36,64 (zegge: zesendertig euro en vierenzestig cent);
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam aan de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vletter, griffier.
w.g. Slump w.g. Vletter
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2016
653.