ECLI:NL:RVS:2017:1

Raad van State

Datum uitspraak
2 januari 2017
Publicatiedatum
4 januari 2017
Zaaknummer
201609507/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak in vreemdelingenzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 13 december 2016. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling was eerder op 24 november 2016 een maatregel van ophouding van verhoor opgelegd, welke maatregel op dezelfde datum was verlengd. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Ruijs, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, er geen hoger beroep openstaat tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit of handeling op grond van hoofdstuk 4 van de Vreemdelingenwet. De Afdeling heeft geconcludeerd dat het door de vreemdeling ingestelde beroep een beroep is in de zin van artikel 93, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en dat de uitspraak van de rechtbank derhalve een uitspraak is als bedoeld in artikel 84, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Hierdoor staat er geen hoger beroep open bij de Afdeling.

De Afdeling heeft zich daarom onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 2 januari 2017, en is vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.

Uitspraak

201609507/1/V3.
Datum uitspraak: 2 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 13 december 2016 in zaak nr. 16/27424 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2016 is de vreemdeling een maatregel van ophouding van verhoor opgelegd.
Bij besluit van diezelfde datum is voornoemde maatregel verlengd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 december 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Ruijs, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, staat in afwijking van 8:104, eerste lid, van de Awb geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit of handeling op grond van hoofdstuk 4.
Ingevolge artikel 95, eerste lid, staat, in afwijking van artikel 84, aanhef en onder a, tegen de uitspraak van de rechtbank, bedoeld in artikel 94, derde lid, hoger beroep open bij de Afdeling.
2. Het door de vreemdeling ingestelde beroep is een beroep in de zin van artikel 93, eerste lid, van de Vw 2000, in samenhang gelezen met artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gericht tegen de ophouding alsmede de verlenging daarvan als bedoeld in het in hoofdstuk 4 van de Vw 2000 opgenomen artikel 50. De uitspraak van de rechtbank van 13 december 2016 is gedaan op dit beroep en is derhalve een uitspraak, als bedoeld in artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Hiertegen staat, anders dan bij een uitspraak als vermeld in artikel 95, eerste lid, van deze wet geen hoger beroep open bij de Afdeling.
3. De Afdeling is kennelijk onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Verheij w.g. Annen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2017
765.