201606094/1/A2.
Datum uitspraak: 12 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 juli 2016 in zaak nr. 16/2179 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 1 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag van [appellante] om huurtoeslag voor het jaar 2015 afgewezen.
Bij besluit van 15 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juli 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 maart 2017, waar [appellante], bijgestaan door mr. L.N. Huizenga, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft op 1 augustus 2009 een huurovereenkomst gesloten voor de woonruimte aan het adres [locatie]. Zij heeft op 2 november 2015 een aanvraag om huurtoeslag voor het jaar 2015 met ingangsdatum 1 januari 2015 ingediend. Aan de afwijzing van de aanvraag heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de volledige kosten van de huur van de woning waarvoor zij huurtoeslag heeft aangevraagd, door haar zijn voldaan. [appellante] heeft een verklaring van de verhuurder van 29 december 2015 overgelegd, waarin een overzicht is gegeven van de maandelijkse betalingen. Uit de door [appellante] overgelegde bankafschriften blijkt dat een deel van de maandelijks verschuldigde huur giraal werd overgemaakt. De gestelde contante betalingen voor het resterende deel van de huur blijken echter niet uit de overgelegde bankafschriften, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
Oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen gevolgd dat uit de door [appellante] overgelegde stukken onvoldoende blijkt dat zij in 2015 in alle maanden de volledige huur heeft betaald. Het door [appellante] overgelegde overzicht van de maandelijkse huurbetalingen in 2015 wordt onvoldoende ondersteund door de bankafschriften, omdat de bedragen aan geldopnames wat omvang en tijdstippen betreft niet met de op het overzicht vermelde bedragen corresponderen en ook de hoogtes van de opgenomen bedragen zodanig zijn dat daaruit geen voldoende verband met contant betaalde huurbedragen valt af te leiden. De omstandigheid dat sprake is van een commerciële verhuurder maakt dat niet anders, aldus de rechtbank.
Wettelijk kader
3. Artikel 1, aanhef en onder e, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) luidt: "In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder huurtoeslag: een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in de kosten van het huren van een woning."
Artikel 1a, eerste lid, luidt: "Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing."
Artikel 5, eerste lid, luidt: "In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder rekenhuur: de huurprijs die de huurder per maand is verschuldigd […]."
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) luidt: "In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder: tegemoetkoming: een financiële bijdrage van het Rijk op grond van een inkomensafhankelijke regeling."
Artikel 18, eerste lid, luidt: "Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn."
Gronden van het hoger beroep
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij onvoldoende heeft aangetoond dat zij in 2015 alle maanden de volledige huur heeft betaald. Zij stelt dat zij genoegzaam in dat bewijs is geslaagd door naast kwitanties, ondertekend door de gemachtigde van de verhuurder, ook verklaringen over te leggen van de zakelijke verhuurder en bankafschriften, waaruit met de betalingen corresponderende geldopnames blijken. Zij heeft in hoger beroep ook betalingsbewijzen uit de grootboekadministratie over de jaren 2014, 2015 en 2016 overgelegd, die op haar verzoek door de verhuurder zijn overhandigd. Bovendien heeft de verhuurder in een aanvullende verklaring nogmaals en op niet mis te verstane wijze duidelijk gemaakt dat tussen hem en [appellante] een strikt zakelijke relatie bestaat, dat hij panden verhuurt als bedrijfsmatige handeling en dat hij van [appellante] de huur iedere maand op tijd ontvangt. In hoger beroep heeft zij verklaringen van haar familie overgelegd, waaruit blijkt dat zij in het verleden door de familie financieel werd ondersteund met giften, aldus [appellante].
Beoordeling van het hoger beroep
5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 15 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2190), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 1, aanhef en onder e, van de Wht, dat degene die aanspraak op huurtoeslag maakt, moet kunnen aantonen dat hij huurkosten heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Ten bewijze van de betaling van de huur heeft [appellante] bankafschriften, een verklaring van de verhuurder met een overzicht van maandelijkse betalingen, e-mailberichten van de verhuurder van 14 december 2015 en 22 maart 2016, een uitdraai van grootboekmutaties van de verhuurder van de jaren 2014, 2015 en een deel van 2016 en een e-mailbericht van haar gemachtigde overgelegd, die door de verhuurder op 15 juli 2016, voorzien van de aantekening ‘geheel juist en akkoord’, is ondertekend. Blijkens het door de verhuurder opgestelde overzicht werden de kosten van de huur ten bedrage van € 650,00 op de eerste zaterdag van de maand voldaan. In het e-mailbericht van 15 juli 2016 staat dat de vrouw van verhuurder [persoon A], [persoon B], als zijn gemachtigde, de huurpenningen iedere maand in ontvangst neemt. Daarin staat voorts dat [persoon B], aangezien zij verantwoordelijk is voor het onderhoud van het trappenhuis van twee verschillende panden, van de door [appellante] betaalde huur van € 650,00 per maand iedere maand € 50,00 neemt om de door haar gemaakte kosten voor het onderhoud te vergoeden. De resterende € 600,00 rekent [persoon B] iedere maand met [persoon A] af. Blijkens de grootboekmutatiekaarten is in alle maanden van 2015 € 600,00 huur ontvangen door de verhuurder.
5.1. [appellante] heeft geen maandelijkse kwitanties overgelegd. Het door de verhuurder opgestelde overzicht van maandelijkse betalingen is achteraf opgesteld en wordt onvoldoende ondersteund door de bankafschriften. De Belastingdienst/Toeslagen heeft er terecht op gewezen dat er onvoldoende samenhang is in de momenten van de geldopnames en de hoogte van de bedragen, zodat uit de bankafschriften niet kan worden opgemaakt dat deze opnames daadwerkelijk ter voldoening van de huur aan de verhuurder zijn gebruikt. De bankafschriften bieden dan ook onvoldoende steun voor het door [appellante] gestelde dat zij iedere eerste zaterdag van de maand de verschuldigde huur contant betaalde. De Belastingdienst/Toeslagen heeft voorts terecht gesteld dat uit de grootboekmutatiekaarten niet blijkt dat de totale huurkosten over het jaar 2015 door [appellante] zijn voldaan. De betaling van € 50,00, die [persoon B] zou inhouden, blijkt er immers niet uit. Uit de overgelegde huurovereenkomst kan ook niet de verplichting tot betaling van dit bedrag voor het onderhoud worden afgeleid. Ook aan de overgelegde e-mailberichten en de verklaringen van haar familie kan niet de waarde worden gehecht die [appellante] daaraan gehecht wil zien, nu deze onvoldoende worden ondersteund door objectieve en verifieerbare betaalbewijzen. De door [appellante] overgelegde stukken kunnen daarom niet als bewijs dienen van de door haar gestelde maandelijkse betalingen van de huur.
Nu [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de maandelijkse betalingen van de huur over het jaar 2015 heeft voldaan, bestaat geen aanspraak op huurtoeslag.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2017
97.