ECLI:NL:RVS:2017:1006

Raad van State

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
201603816/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • R.J.J.M. Pans
  • F.D. van Heijningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de uitspraak inzake bestemmingsplan 'Driesprong' en de bestemming 'Wonen' voor perceel [locatie 1] te Breda

Op 12 april 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoeker] tot herziening van een eerdere uitspraak van 16 juli 2014, waarin het bestemmingsplan 'Driesprong' werd vernietigd voor het plandeel met de bestemming 'Wonen' voor het perceel [locatie 1]. [verzoeker], eigenaar van het perceel [locatie 2], was van mening dat de eerdere uitspraak onterecht was en dat de bestemming 'Wonen' niet had mogen vervallen. Hij voerde aan dat er geen bedrijfsactiviteiten op het perceel [locatie 1] waren en dat de Afdeling ten onrechte had aangenomen dat deze activiteiten wel plaatsvonden. De Afdeling heeft het verzoek om herziening behandeld op 31 januari 2017, waarbij zowel [verzoeker] als de raad van de gemeente Breda aanwezig waren.

De Afdeling oordeelde dat [verzoeker] geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die aanleiding gaven voor herziening van de eerdere uitspraak. De argumenten die hij aanvoerde, waren grotendeels herhalingen van wat al eerder was besproken in de procedure van 2014. De Afdeling benadrukte dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is om een geschil dat al is beslist opnieuw aan de rechter voor te leggen. De conclusie was dat het verzoek om herziening werd afgewezen, omdat de aangevoerde argumenten niet voldeden aan de vereisten van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

201603816/1/R2.
Datum uitspraak: 12 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te Breda,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2605.
Procesverloop
Bij uitspraak van 16 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2605, heeft de Afdeling het besluit van de raad van 15 april 2013, waarbij het bestemmingsplan "Driesprong" is vastgesteld, vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 1]. Verder heeft de Afdeling de raad daarbij opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van die uitspraak en met inachtneming daarvan voor het vernietigde plandeel een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 mei 2016, heeft [verzoeker] de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 januari 2017, waar [verzoeker], in persoon, en de raad van de gemeente Breda, vertegenwoordigd door ing. M.N. de Pooter en drs J.A.F. Koning, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord [belanghebbende].
Overwegingen
Inleiding
1.    [verzoeker] is eigenaar van het perceel [locatie 2]. Naast zijn perceel ligt het perceel [locatie 1], waaraan bij het bestemmingsplan "Driesprong" de bestemming "Wonen" is toegekend. [verzoeker] vindt het onjuist dat deze bestemming als gevolg van de uitspraak van 16 juli 2014 is komen te vervallen. Verder had in deze uitspraak niet geoordeeld mogen worden dat ter plaatse een bijgebouw met een goothoogte van 3,5 m en een bouwhoogte van 6 m ruimtelijk aanvaardbaar is.
2.    [verzoeker] zet in zijn verzoekschrift uiteen waarom hij het niet eens is met de uitspraak waarvan hij herziening verzoekt. Hij voert aan dat in de uitspraak ten onrechte is aangenomen dat, zoals de eigenaar van het perceel [locatie 1] in die procedure had gesteld, die eigenaar op zijn perceel bedrijfsactiviteiten heeft ontplooid. Dergelijke activiteiten zijn nooit waargenomen door omwonenden. De raad heeft verzaakt door de stelling van de eigenaar van het perceel [locatie 1] niet te ontkrachten. Pas op 8 maart 2013 heeft een inschrijving bij de Kamer van Koophandel plaatsgevonden. Bij een controle op 30 oktober 2015 zijn geen bedrijfsactiviteiten geconstateerd en in het rapport is bevestigd dat er geen bedrijf was en is gevestigd op het perceel [locatie 1]. Door de Afdeling is ongefundeerd en zonder nader onderzoek aangenomen dat ter plaatse toch bedrijfsmatige activiteiten werden verricht. In het op 26 januari 2016 uitgebrachte rapport "Toetsing milieuaspecten als gevolg van bedrijfsmatige activiteiten [locatie 1] te Breda" (hierna: het rapport), dat in opdracht van de gemeente Breda is verricht door Milieu-adviesbureau Opifex b.v wordt ook uitdrukkelijk vermeld dat er ter plaatse sinds 2001 geen bedrijfsmatige activiteiten worden verricht. Aan de belangen van de eigenaar had binnen de in het bestemmingsplan aan het perceel [locatie 1] gegeven bestemming "Wonen" gemakkelijk tegemoet kunnen worden gekomen omdat in het bestemmingsplan "Driesprong" de mogelijkheid is geboden om een omgevingsvergunning voor afwijken te verlenen, waarbij wordt toegestaan dat van een bijgebouw gebruik wordt gemaakt ten behoeve van beroeps- dan wel bedrijfsactiviteiten aan huis.
Verder legt [verzoeker] aan zijn verzoek ten grondslag dat op het achterterrein van het perceel [locatie 1] slechts een bijgebouw mogelijk gemaakt zou moeten worden dat overeenkomt met het bestaande bijgebouw. Een groter bijgebouw is naar zijn mening onwenselijk en in strijd met een brief van een wethouder van de gemeente Breda van 22 maart 2013. Ten onrechte is door de Afdeling een bijgebouw met een goothoogte van 3,5 m en een bouwhoogte van 6 aanvaardbaar geacht, aldus [verzoeker].
wettelijk kader
3.    Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."
Beoordeling van het verzoek om herziening
4.    De Afdeling is van oordeel dat [verzoeker] geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb naar voren heeft gebracht. Hieronder zal de Afdeling haar oordeel motiveren.
5.    Het verzoek van [verzoeker] komt grotendeels neer op een herhaling van hetgeen hij in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 16 juli 2014 reeds heeft aangevoerd. Zo heeft hij ook in die procedure reeds aangevoerd dat uitsluitend een kleiner, voor woning bestemd bijgebouw ter plaatse ruimtelijk aanvaardbaar is. Ook de brief van een wethouder van de gemeente Breda van 22 maart 2013 heeft [verzoeker] al ingebracht in die procedure. Het bijzondere rechtsmiddel herziening dient er niet toe om een geschil dat reeds is beslist, naar aanleiding van de uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen.
Ook de stelling van de buurman van [verzoeker] dat hij ter plaatse bedrijfsmatige activiteiten verrichtte is aan de orde geweest in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 16 juli 2014. Ook [verzoeker] was partij in die procedure. De omstandigheid dat de buurman zich pas begin maart 2013 bij de Kamer van Koophandel heeft ingeschreven, is al in die procedure naar voren gebracht, maar heeft niet in de weg gestaan aan de vaststelling van de Afdeling dat [belanghebbende] in de loods op zijn perceelbedrijfsactiviteiten uitoefent die behoren tot milieucategorie 2 van de in bijlage 1 bij de planregels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten. Ook in zoverre wordt niet voldaan aan artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Over het door [verzoeker] ingebrachte rapport overweegt de Afdeling dat de enkele omstandigheid dat dit stuk dateert van na de uitspraak, niet uitsluit dat dit rapport betrekking heeft op feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór die uitspraak, en aldus dienst kunnen doen ter vaststelling van een feit in de zin van artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. In het rapport wordt uitsluitend gesteld dat de buurman ter plaatse sinds 2001 geen bedrijfsmatige activiteiten heeft verricht zonder dat op enigerlei wijze wordt vermeld waar deze stellingname op is gebaseerd. Derhalve is dit geen omstandigheid die tot een andere uitkomst zou hebben kunnen leiden. Het gestelde ontbreken van bedrijfsactiviteiten op de datum van de controle op 30 oktober 2015 voldoet niet aan het bepaalde in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb nu deze controle dateert van na de uitspraak van 16 juli 2014 en ook geen betrekking heeft op de situatie voorafgaand aan die uitspraak.
Conclusie
6.    Gelet op het vorenstaande dient het verzoek om herziening te worden afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.
w.g. Van Buuren    w.g. Matulewicz
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2017
45.