201602319/2/R1.
Datum uitspraak: 12 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de raad van de gemeente Eijsden-Margraten en het college van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten (hierna: het gemeentebestuur),
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3178, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen twaalf weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college bij besluit van 14 februari 2017 de reactieve aanwijzing ingetrokken.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft het gemeentebestuur een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
De tussenuitspraak
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het besluit van 19 januari 2016 is genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen twaalf weken na de verzending van de tussenuitspraak de motivering voor het geven van de reactieve aanwijzing aan te passen of het besluit tot het geven van de reactieve aanwijzing in te trekken.
Het besluit van 14 februari 2017
2. Bij besluit van 14 februari 2017 heeft het college de reactieve aanwijzing ingetrokken. Het besluit van 14 februari 2017 is gezien artikel 6:19 van de Awb, mogelijk mede onderwerp van het geding.
Het beroep van het gemeentebestuur
3. Het gemeentebestuur heeft een zienswijze ingediend tegen het besluit van het college. Het heeft verklaard dat het zich met het nieuwe besluit van 14 februari 2017 kan verenigen. Gelet hierop heeft het gemeentebestuur onvoldoende belang bij beoordeling van het besluit van 14 februari 2017, zodat geen beroep van rechtswege is ontstaan waarop nog dient te worden beslist.
Conclusie
4. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep van het gemeentebestuur tegen het besluit van 19 januari 2016 gegrond en dient het besluit van 19 januari 2016 te worden vernietigd.
Proceskosten
5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van het gemeentebestuur te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 19 januari 2016, waarbij is besloten de raad van de gemeente Eijsden-Margraten een aanwijzing te geven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, ertoe strekkende dat het plandeel met de bestemming "Wonen" voor de gronden aan de 12e Septemberlaan geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan "12e Septemberlaan Noorbeek - eerste wijziging BP gemeentehuis Eijsden-Margraten", vastgesteld op 15 september 2015;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij de raad van de gemeente Eijsden-Margraten en het college van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.237,50 (zegge: twaalfhonderdzevenendertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college van gedeputeerde staten aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Limburg aan de raad van de gemeente Eijsden-Margraten en het college van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college van gedeputeerde staten aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem,
griffier.
w.g. Hoekstra
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2017
646.