ECLI:NL:RVS:2017:1071

Raad van State

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
201605975/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen kinderopvangtoeslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 juni 2016, waarin het beroep van [appellante] tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar door de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 30 mei 2014 de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2012 vastgesteld op € 6.733,00 en een bedrag van € 7.140,00 teruggevorderd. Na herziening op 6 maart 2015 werd de toeslag vastgesteld op nihil, wat leidde tot een bezwaar van [appellante]. Dit bezwaar werd echter niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de redenen die [appellante] aanvoerde voor de termijnoverschrijding, zoals een hectische privésituatie, niet verschoonbaar waren.

In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de inhoud van haar bezwaar en dat zij recht heeft op een hogere kinderopvangtoeslag. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de redenen van [appellante] voor het te laat indienen van haar bezwaarschrift niet voldoende zijn om de niet-ontvankelijk verklaring te weerleggen. De Afdeling concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen niet gehouden was om het bezwaar van [appellante] alsnog in behandeling te nemen, ondanks de door haar genoemde fouten van de Belastingdienst.

De uitspraak bevestigt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift strikt moet worden nageleefd en dat persoonlijke omstandigheden niet altijd leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. De beslissing van de rechtbank wordt dan ook bekrachtigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201605975/1/A2.
Datum uitspraak: 19 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 juni 2016 in zaak nr. 16/506 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2012 definitief berekend en vastgesteld op € 6.733,00 en een bedrag van € 7.140,00 van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 6 maart 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitief berekende kinderopvangtoeslag over 2012 van [appellante] herzien en vastgesteld op nihil en het bedrag van € 6.733,00 van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 19 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 17 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2017, waar [appellante], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Bij het besluit van 19 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen de besluiten van 30 mei 2014 en 6 maart 2015 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellante] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de redenen die [appellante] heeft gegeven voor het te laat indienen van haar bezwaarschrift, namelijk dat zij uit een hectische privésituatie komt waarin zij haar financiën en administratie niet kon overzien en zij trachtte deel te nemen aan een schuldsaneringsregeling, geen grond opleveren voor het oordeel dat de termijnoverschrijding niet aan [appellante] kan worden toegerekend.
2.    [appellante] betoogt dat de rechtbank door aldus te oordelen ten onrechte niet aan de inhoud is toegekomen. Zij voert daartoe aan dat zij kan aantonen dat zij recht heeft op een kinderopvangtoeslag van € 8.092,00 over de maanden januari tot en met juli 2012. Voorts voert zij aan dat niet alleen zijzelf, maar ook de Belastingdienst/Toeslagen fouten heeft gemaakt. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de besluiten over het toeslagjaar 2012 verschillende aanslagnummers toegekend en is bij de berekeningen van het recht op kinderopvangtoeslag over 2012 uitgegaan van het onjuist aantal uren afgenomen kinderopvang. Zij heeft naar aanleiding hiervan in het voorjaar van 2015 telefonisch contact opgenomen met de Belastingdienst/Toeslagen en de desbetreffende medewerker heeft haar de toezegging gedaan dat de kinderopvangtoeslag opnieuw zou worden berekend. Eind juli 2015 heeft zij opnieuw contact opgenomen en haar is toen toegezegd dat het bezwaar, ondanks dat dit te laat is, toch zou worden behandeld.
2.1.    Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2.    Met de rechtbank stelt de Afdeling vast dat de termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt tegen de besluiten van 30 mei 2014 en van 6 maart 2015 ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb respectievelijk op 31 mei 2014 en 7 maart 2015 is aangevangen en zes weken later op respectievelijk 11 juli 2014 en 17 april 2015 is geëindigd. Nu [appellante] eerst op 6 augustus 2015 het bezwaarschrift heeft ingediend, heeft zij dat niet tijdig gedaan.
2.3.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door [appellante] naar voren gebrachte redenen in beroep geen grond opleveren voor het oordeel dat de termijnoverschrijding niet aan [appellante] kan worden toegerekend.
De Afdeling ziet voorts in hetgeen [appellante] in hoger beroep naar voren heeft gebracht evenmin grond voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is geweest. Dat de Belastingdienst/Toeslagen fouten heeft gemaakt, wat daar verder van zij, maakt niet dat niet van [appellante] kon worden verlangd dat zij tijdig bezwaar zou maken. Dit betekent aldus niet dat de termijnoverschrijding in redelijkheid niet aan [appellante] valt toe te rekenen. Dat de Belastingdienst/Toeslagen aan de besluiten verschillende aanslagnummers heeft toegekend en dat de dienst is uitgegaan van een onjuist aantal uren afgenomen kinderopvang, had [appellante] er evenmin van behoeven te weerhouden tijdig bezwaar te maken tegen die besluiten. De enkele stelling van [appellante] dat de desbetreffende medewerker van de Belastingdienst/Toeslagen toezeggingen zou hebben gedaan is onvoldoende voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen alsnog het bezwaar in behandeling moet nemen.
De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De rechtbank is, door aldus te oordelen, terecht niet toegekomen aan hetgeen [appellante] heeft betoogd over haar recht op kinderopvang over de periode van januari tot en met juli 2012.
Het betoog faalt.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Nales
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017
680.