ECLI:NL:RVS:2017:1080

Raad van State

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
201601570/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering geluidwerende voorzieningen aan woning op basis van Besluit geluidhinder

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellante, wonend te Lieren, en het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn. De appellante was het niet eens met de beslissing van het college om geen geluidwerende voorzieningen aan haar woning aan de [locatie] aan te brengen. Dit besluit was gebaseerd op artikel 6.8, vierde lid, van het Besluit geluidhinder, waarin staat dat eigenaren van woningen die niet in aanmerking komen voor geluidwerende voorzieningen schriftelijk op de hoogte moeten worden gesteld.

De appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 4 februari 2016, waarin het college haar bezwaar ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 31 oktober 2016 werd de zaak behandeld, waarbij de appellante en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren. De Afdeling overwoog dat het geluidsplan en de daarin vastgestelde hogere waarden niet aan de orde konden komen, omdat deze onherroepelijk waren. De Afdeling concludeerde dat het college niet gehouden was om onderzoek te verrichten naar de binnenwaarde van de woning van de appellante, omdat voor haar woning geen hogere waarde was vastgesteld.

De Afdeling verklaarde het beroep van de appellante ongegrond en oordeelde dat de weigering om geluidwerende voorzieningen aan de woning van de appellante aan te brengen niet in strijd was met de Wet geluidhinder. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de regelgeving omtrent geluidshinder en de verantwoordelijkheden van het college in dit proces.

Uitspraak

201601570/1/R2.
Datum uitspraak: 19 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Lieren, gemeente Apeldoorn,
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 10 oktober 2014 heeft het college toepassing gegeven aan artikel 6.8, vierde lid, van het Besluit geluidhinder (hierna: Bgh) door [appellante] schriftelijk ervan op de hoogte te stellen dat geen geluidwerende voorzieningen aan de woning [locatie] te Lieren worden aangebracht.
Bij besluit van 4 februari 2016 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2016, waar [appellante], en het college, vertegenwoordigd door mr. N.M. Heemskerk, ir. A.J. ter Velde en J. Groeneveld zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Op 27 januari 2004 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat het wegaanpassingsbesluit A50 Arnhem Centrum - knooppunt Beekbergen van km 183,3 tot km 203,0 vastgesteld ten behoeve van de aanleg van spitsstroken. Het betreft project nr. 29 van de bijlage, onder B, bij de Spoedwet wegverbreding. Op 4 februari 2010 heeft de minister een geluidsplan als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van de Spoedwet wegverbreding opgesteld naar aanleiding van het onherroepelijke wegaanpassingsbesluit. Aan het geluidsplan A50 Arnhem-Centrum - knooppunt Beekbergen ligt het door Oranjewoud opgestelde akoestisch rapport "A50 Arnhem Centrum - knooppunt Beekbergen" van 24 november 2009 (hierna: akoestisch rapport 2009) ten grondslag. In het rapport zijn de gevolgen van de aanleg van de spitsstrook voor de geluidsbelasting in de omgeving onderzocht. Het geluidsplan voorziet in de te treffen geluidsmaatregelen van het wegaanpassingsbesluit. In het geluidsplan is een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting op de gevel van onder meer de woningen aan de Wilmalaan 25 en [locatie] met de daarbij behorende binnenwaarde vastgesteld. In het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek van het onderzoeksbureau Witteveen en Bos, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek fase A Gevelisolatie (zaaknummer 31079626) woningrapport wegvak A50 Arnhem-Centrum - knooppunt Beekbergen [locatie] 7364 AM Lieren" van 18 maart 2014 (hierna: akoestisch rapport 2014), staat dat de gevel van de woning aan de [locatie] voldoende geluidwerend is om binnen de geluidsgevoelige ruimten in de woning te voldoende aan het maximum geluidniveau van 43 dB. Om deze reden heeft college besloten om geen geluidwerende voorzieningen bij de woning aan [locatie] aan te brengen.
2.    Artikel 6.8, vierde lid, van het Bgh luidt:
"De eigenaren van de woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, die op basis van het in artikel 6.5 bedoelde akoestisch en bouwtechnisch onderzoek voor het van overheidswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen niet in aanmerking komen, worden hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld."
De schriftelijke mededeling waarmee het college met toepassing van artikel 6.8, vierde lid, van het Bgh te kennen heeft gegeven niet over te gaan tot het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen is een voor beroep vatbaar besluit omdat het is gericht op een rechtsgevolg.
3.    [appellante] is het niet eens met de beslissing om geen geluidwerende voorzieningen aan te brengen aan haar woning aan [locatie]. Zij wenst gelet op de verhuurmogelijkheden sanering van de woning aan de [locatie].
4.    Artikel 6 van de Spoedwet wegverbreding luidde ten tijde van het vaststellen van het geluidsplan:
"(…);
2. Ten aanzien van de in de bijlage, onder B, opgenomen wegaanpassingsprojecten is de Wet geluidhinder niet van toepassing.
(…);
5. Uiterlijk twee jaar na het onherroepelijk worden van het wegaanpassingsbesluit stelt Onze Minister ten aanzien van de in het tweede lid bedoelde wegaanpassingsprojecten een plan op voor de te treffen maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege de weg, van de gevel van de woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van de weg overeenkomstig artikel 74, eerste lid, van de Wet geluidhinder. Artikel 4, vierde lid, met uitzondering van het bepaalde onder b en c, is van overeenkomstige toepassing op het plan.
6. Het plan bevat voorts de vaststelling van de geluidsbelasting van de gevel van de woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en aan de grens van geluidsgevoelige terreinen binnen de zone van de weg overeenkomstig artikel 74, eerste lid, van de Wet geluidhinder, zoals deze wordt berekend na het treffen van de maatregelen overeenkomstig het plan.
(…);
8. Voor de toepassing van de artikelen 87f, tweede of derde lid, 87g, tweede lid, 100, tweede of derde lid, 106g, tweede of derde lid, en 106h, tweede lid, van de Wet geluidhinder geldt een krachtens het zesde lid vastgestelde geluidsbelasting als een krachtens die wet vastgestelde hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.
9. Artikel 111a van de Wet geluidhinder is van overeenkomstige toepassing op de vaststelling van de geluidsbelasting van het zesde lid.
(…)."
5.    Artikel 111a, negende lid, aanhef en onder a, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) luidde tot 1 juli 2012:
"Indien met betrekking tot de gevels van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen waarvan de geluidsbelasting vanwege de weg op 1 maart 1986 hoger was dan 55 dB(A) en waarvoor met toepassing van artikel 87f, vierde, vijfde, zevende of achtste lid, of artikel 106g, vierde, vijfde, zevende of achtste lid, voor de eerste maal een hogere geluidsbelasting dan 48 dB, vanwege de weg als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treffen burgemeester en wethouders met betrekking tot de geluidwering van die gevels in afwijking van het eerste, derde, vijfde en zevende lid, maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 43 dB bedraagt."
Artikel 111a van de Wgh is per 1 juli 2012 vervallen. Op grond van het overgangsrecht dat is opgenomen in artikel XI, eerste lid, aanhef en onder g, en zesde lid, van de Invoeringswet geluidproductieplafonds blijft de Wgh, zoals die luidde onmiddellijk voor 1 juli 2012, op het bestreden besluit van toepassing.
6.    [appellante] betoogt dat de woning, anders dan het college stelt, wel is opgenomen in het geluidsplan en het daaraan ten grondslag liggende akoestisch rapport 2009. De woning ligt links van de hectometerpaal 199.5 aan de A50. Deze woning is in het akoestisch rapport 2009 met rekenpunt 262 aangeduid. Anders dan het college stelt is deze woning niet direct grenzend aan de woning aan de Wilmalaan 25 opgenomen. Terecht is daarom onderzocht of de woning in aanmerking komt voor geluidwerende voorzieningen. De woning was op een foutieve locatie in de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (hierna: BAG) weergegeven. Op 20 juli 2015 is de BAG aangepast en is het adres [locatie] aan haar woning toegekend, aldus [appellante]. Ten onrechte zijn hier geen gevolgen aan verbonden.
7.    Het college stelt zich op het standpunt dat de plicht tot het uitvoeren van gevelisolatieonderzoek en het treffen van geluidwerende maatregelen ontstaat door het vaststellen van een hogere waarde. Voor de adressen opgenomen in het wegaanpassingsbesluit en het geluidsplan, waaronder de Wilmalaan 25 en [locatie], is derhalve een plicht tot gevelisolatieonderzoek ontstaan. In de loop van de procedure is onduidelijkheid ontstaan over de ligging van de houten woning van [appellante]. Blijkens de BAG en het Kadaster ten tijde van het wegaanpassingsbesluit en het geluidsplan was het adres Wilmalaan 25 en [locatie] aan een 2-onder-1 kapwoning nabij de woning van [appellante] toegekend. Aan de houten woning was geen adres toegekend. Gelet op het voorgaande is er volgens het college ten tijde van de gevelisolatieprocedure ten onrechte van uitgegaan dat de houten woning [locatie] betrof. Nu voor de woning van [appellante] geen hogere waarde in het geluidsplan is vastgesteld, had niet onderzocht hoeven worden of deze woning in aanmerking komt voor gevelisolerende maatregelen. Indien [appellante] van mening was dat voor de houten woning een hogere waarde had moeten worden vastgesteld, dan had zij dit ten tijde van de procedure rond het wegaanpassingsbesluit kenbaar moeten maken.
Omdat de procedure reeds was opgestart en vanuit een oogpunt van zorgvuldigheid, heeft het college besloten alsnog te onderzoeken of geluidwerende voorzieningen aan de houten woning moeten worden aangebracht. Daarbij is bekeken in hoeverre de kadastrale adressen corresponderen met de in het akoestisch rapport 2009 opgenomen rekenpunten. Hierbij is gebleken dat het adres [locatie] in het akoestisch rapport 2009 geheel is gekoppeld aan de 2-onder-1 kapwoning en correspondeert met rekenpunt 263. Rekenpunt 262 is in het akoestisch rapport 2009 gekoppeld aan het adres Wilmalaan 25. Dit rekenpunt ligt echter niet op de 2-onder-1 kapwoning, maar op een bijgebouw (carport) ten noordoosten van de 2-onder-1 kapwoning, hetgeen geen geluidgevoelig object is. De woning van [appellante] ligt ten noorden van het bijgebouw en heeft in het akoestisch rapport 2009 geen rekenpunt, zodat de geluidsbelasting op de gevel van de woning van [appellante] niet is berekend. Rekenpunt 262 en 263 liggen beide dichter bij de A50 dan de woning van [appellante]. De geluidsbelasting op rekenpunt 262 is 1 dB lager dan op rekenpunt 263. Aan het voorliggende besluit is de geluidsbelasting van rekenpunt 263 ten grondslag gelegd, welke geluidsbelasting voor de woning van [appellante] een overschatting is. Uitgaande van deze geluidsbelasting volgt uit akoestisch rapport 2014 dat aan de binnenwaarde van 43 dB is voldaan. Gelet hierop ziet het college geen aanleiding om, ondanks het ontbreken van een hogere waarde, alsnog geluidwerende maatregelen te treffen.
8.    De Afdeling overweegt dat het geluidsplan en de daarin vastgestelde hogere waarden in deze procedure niet aan de orde kunnen komen. Het geluidsplan is onherroepelijk, zodat van de daarin vastgestelde hogere waarden moet worden uitgegaan. Gelet daarop zijn de vastgestelde hogere waarden voor de in het geluidsplan genoemde adressen met de daarmee corresponderende rekenpunten in deze procedure een gegeven. Voor de vraag of het college met betrekking tot de geluidwering van de gevels maatregelen moet treffen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning ten hoogste 43 dB bedraagt, is op grond van artikel 111a, negende lid, aanhef en onder a, van de Wgh, zoals dat luidde tot 1 juli 2012, van belang of een hogere geluidsbelasting dan 48 dB vanwege de weg als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld.
In het geluidsplan is een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting op de gevel van de woningen Wilmalaan 25 en [locatie] met de daarbij behorende binnenwaarde vastgesteld. Het adres Wilmalaan 25 en [locatie] was ten tijde van de vaststelling van de hogere waarden in het geluidsplan blijkens de BAG-registratie en het Kadaster aan de 2-onder-1 kapwoning toegekend, zodat voor de houten woning van [appellante] geen hogere waarde is vastgesteld. Het rekenpunt 262 is gekoppeld aan het adres Wilmalaan 25. Ter zitting is door het college gesteld dat met rekenpunt 262 is bedoeld om de geluidsbelasting ter plaatse van de woning van [appellante] te meten. De Afdeling stelt vast dat op figuur 2.6 in akoestisch rapport 2009 niet duidelijk is te zien of rekenpunt 262 ter plaatse van de houten woning of ter plaatse van het bijgebouw ligt. Nu de hogere waarde is toegekend aan een adres en niet aan een rekenpunt, doet dit evenwel niet af aan het juiste standpunt van het college dat voor de houten woning van [appellante] geen hogere waarde is vastgesteld. Het college was gelet daarop niet gehouden om onderzoek te verrichten naar de binnenwaarde van de woning van [appellante] teneinde te bepalen of van overheidswege geluidwerende voorzieningen worden aangebracht. De weigering om deze voorzieningen in de woning van [appellante] aan te brengen is dan ook niet in strijd met de Wgh. Het betoog faalt.
9.    Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Schoor, griffier.
w.g. Pans    w.g. Schoor
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017
758.