ECLI:NL:RVS:2017:1092

Raad van State

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
201604884/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de vervallenverklaring van de tenaamstelling van een bromfiets door de RDW

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de directie van de Dienst Wegverkeer (RDW) tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De RDW had op 21 april 2015 de tenaamstelling van een bromfiets vervallen verklaard met ingang van 9 april 2015, omdat het motorblok van de bromfiets van diefstal afkomstig was. [appellant sub 2] had hiertegen bezwaar gemaakt, maar de RDW verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde echter dat de RDW de tenaamstelling niet met terugwerkende kracht had hoeven vervallen verklaren, omdat er geen uitzonderlijke situatie was die dat rechtvaardigde. De RDW ging in hoger beroep, en [appellant sub 2] stelde incidenteel hoger beroep in.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de RDW in dit geval geen terugwerkende kracht aan de vervallenverklaring had hoeven verlenen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de RDW het verzoek van [appellant sub 2] om de tenaamstelling te vervallen te verklaren bij de besluitvorming had moeten betrekken. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 30 september 2015 niet in stand had gelaten. De rechtsgevolgen van dat besluit blijven nu in stand, wat betekent dat de RDW geen nieuw besluit hoeft te nemen op het bezwaar van [appellant sub 2].

Uitspraak

201604884/1/A2.
Datum uitspraak: 19 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.    de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW),
2.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 mei 2016 in zaak nr. 15/6920 in het geding tussen:
[appellant sub 2]
en
de RDW.
Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2015 heeft de RDW met ingang van 9 april 2015 de tenaamstelling van het voertuig met het kenteken […] (hierna: de bromfiets) vervallen verklaard en geweigerd dit met terugwerkende kracht te doen.
Bij besluit van 30 september 2015 heeft de RDW het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 mei 2016 heeft de rechtbank de door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de RDW binnen zes weken na verzending van de uitspraak opnieuw op het door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar beslist met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2] en de RDW hebben schriftelijke uiteenzettingen ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2017, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. C.B.J. Maenhout, en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. D.G. Peters, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De bromfiets is op 2 mei 2012 onderzocht door een surveillant van de Politie Amsterdam-Amstelland. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal is daarbij geconstateerd dat het motorblok van diefstal afkomstig is.
Bij brief van 13 november 2014 heeft [appellant sub 2] de RDW verzocht de tenaamstelling van de bromfiets vervallen te verklaren. Daarbij heeft hij te kennen gegeven dat de bromfiets in 2012 in beslag is genomen door de politie. De politie heeft de bromfiets op 15 oktober 2013 teruggegeven aan verzekeraar Unigarant. [appellant sub 2] stelt geen vrijwaringsbewijs ontvangen te hebben. Bij brieven van 20 november 2014 heeft de RDW [appellant sub 2] verzocht om toezending van nadere stukken. Omdat hij niet aan dat verzoek heeft voldaan, heeft de RDW de aanvraag bij besluit van 9 december 2014 buiten behandeling gesteld. [appellant sub 2] heeft hiertegen bezwaar gemaakt en gesteld dat het niet mogelijk is de gevraagde stukken toe te zenden. Bij besluit van 2 januari 2015 heeft de RDW de aanvraag van [appellant sub 2] opnieuw buiten behandeling gesteld, omdat hij niet de gevraagde documenten heeft overgelegd. Daartegen heeft [appellant sub 2] bezwaar gemaakt. Bij besluit van 7 april 2015 heeft de RDW dat bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 2 januari 2015 herroepen en toegezegd dat een nieuw besluit zal worden genomen op het verzoek.
Bij besluit van 21 april 2015 heeft de RDW de tenaamstelling van de bromfiets ambtshalve vervallen verklaard met ingang van 9 april 2015. De RDW heeft daaraan ten grondslag gelegd dat uit het onderzoek dat de politie op 2 mei 2012 heeft uitgevoerd, is gebleken dat het motorblok van diefstal afkomstig is, waardoor het voertuigidentificatienummer (hierna: het VIN) niet kan worden vastgesteld. De RDW heeft in het besluit te kennen gegeven de tenaamstelling niet met terugwerkende kracht vervallen te verklaren, omdat dan de suggestie wordt gewekt dat de registratie van de bromfiets op enig moment anders was dan zij in werkelijkheid geweest is. Bij besluit van 30 september 2015 heeft de RDW het daartegen door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft de RDW zich aanvullend op het standpunt gesteld dat de politie eerst op 13 januari 2015 de bevindingen van het onderzoek van de bromfiets met het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (hierna: het LIV) heeft gedeeld en het LIV de RDW daar op 16 januari 2015 van op de hoogte heeft gesteld. Op 2 april 2015 zijn de bevindingen nog een keer aan de RDW meegedeeld. Op 9 april 2015 heeft de RDW geoordeeld dat [appellant sub 2] is opgehouden eigenaar van de bromfiets te zijn. In het belang van de zuiverheid van het kentekenregister kan de tenaamstelling van de bromfiets niet eerder dan die datum vervallen, aldus de RDW.
Uitspraak van de rechtbank
2.    De rechtbank heeft overwogen dat de RDW slechts bij hoge uitzondering terugwerkende kracht verleent aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling van een voertuig en dat niet gebleken is van een dergelijke uitzonderingssituatie. De RDW hoefde aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling dan ook geen terugwerkende kracht te verlenen tot het moment dat uit politieonderzoek bleek dat het kenteken niet met het VIN overeenkwam.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat de RDW, door het verzoek van [appellant sub 2] om de tenaamstelling van de bromfiets vervallen te verklaren niet in de besluitvorming te betrekken, terwijl uit artikel 40c, tweede lid, van het Kentekenreglement volgt dat de ingangsdatum waarop de tenaamstelling kan vervallen de datum is waarop een verzoek om vervallenverklaring is gedaan, in strijd heeft gehandeld met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op grond waarvan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis moet worden vergaard omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen. De rechtbank heeft gelet daarop het beroep gegrond verklaard en het besluit op bezwaar van 30 september 2015 vernietigd voor zover het de ingangsdatum betreft waarop de tenaamstelling vervallen is verklaard.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om zelf in de zaak te voorzien, omdat de RDW moet beoordelen of naar aanleiding van het verzoek al voldoende gronden aanwezig waren voor het vervallen verklaren van de tenaamstelling.
Toepasselijke regelgeving
3.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2]
4.    De Afdeling ziet aanleiding om eerst het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] te bespreken.
5.    [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de RDW aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling van de bromfiets geen terugwerkende kracht heeft hoeven verlenen tot 2 mei 2012, het moment waarop uit politieonderzoek bleek dat het kenteken van de bromfiets niet met het VIN overeenkwam. Hij voert daartoe aan dat het niet toekennen van terugwerkende kracht ertoe leidt dat het kentekenregister een fictie weergeeft die niet overeenkomt met de werkelijkheid en verschillende instanties, waaronder het Openbaar Ministerie en de Belastingdienst, zich bij hun werkzaamheden wel baseren op dat register en dus uitgaan van onjuiste of onvolledige persoonsgegevens. Verder voert [appellant sub 2] aan dat hij op grond van artikel 36 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp) en Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 1995 L 281; hierna: de Privacyrichtlijn) het recht heeft op correctie van onjuiste gegevens.
Terugwerkende kracht vervallenverklaring: algemeen
6.    Uit eerdere rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 12 oktober 2016; ECLI:NL:RVS:2016:2681) volgt dat de RDW bij het op verzoek vervallen verklaren van de tenaamstelling van een kenteken met toepassing van artikel 40c van het Kentekenreglement het beleid heeft dat in beginsel geen terugwerkende kracht wordt verleend aan het besluit, maar dat in bepaalde gevallen onjuiste gegevens ook met terugwerkende kracht worden gecorrigeerd. De RDW volgt daarbij de Nota van Toelichting bij het Besluit van 26 november 2013, tot wijziging van het Kentekenreglement (blz. 45; Stb. 2013, 523). Daarin staat dat artikel 40c, derde lid, is bedoeld voor gevallen waarin de geregistreerde op geen enkele manier deel heeft aan de tenaamstelling. Een dergelijke situatie doet zich onder meer voor in gevallen die vergelijkbaar zijn met het geval dat aan de orde was in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Romet tegen Nederland, arrest van 14 februari 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:0214JUD000709406. De Afdeling heeft in de uitspraak van 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1924, overwogen dat dit beleid niet onredelijk is. De juistheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid met betrekking tot de tenaamstelling rechtvaardigen voornoemd beleid. Gebruikers van dat register, waaronder ook particulieren, moeten op elk moment aan de hand van de registratie kunnen bepalen wie op een bepaalde datum houder was van een voertuig, zonder dat zij erop bedacht behoeven te zijn dat die registratie in de toekomst wordt aangepast.
In het besluit van 30 september 2015 gaat het niet om het met toepassing van artikel 40c van het Kentekenreglement op verzoek vervallen verklaren van een tenaamstelling, maar om het met toepassing van artikel 40b ambtshalve vervallen verklaren van een tenaamstelling. Ter zitting heeft de RDW toegelicht dat, hoewel ten aanzien van de toepassing van artikel 40b geen beleid op schrift is gesteld, ook daarvoor geldt dat niet is uitgesloten dat in bepaalde gevallen onjuiste gegevens met terugwerkende kracht worden gecorrigeerd. Uiterste terughoudendheid is daarbij evenwel geboden.
6.1.    In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om het beleid dat de RDW voert met betrekking tot het verlenen van terugwerkende kracht aan besluiten die strekken tot vervallenverklaring van de tenaamstelling onredelijk te achten. Daarbij neemt de Afdeling het volgende in overweging.
6.2.    [appellant sub 2] betoogt terecht dat uit artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, van de Privacyrichtlijn voortvloeit dat persoonsgegevens correct dienen te worden verwerkt en zo nodig moeten worden gecorrigeerd. Artikel 12, aanhef en onder b, van de Privacyrichtlijn verplicht lidstaten te zorgen voor een recht op rectificatie van gegevens waarvan de verwerking niet overeenstemt met de bepalingen in de richtlijn. Een algemeen recht op een verzoek om correctie van onjuiste persoonsgegevens is vervat in artikel 36 van de Wbp. Met die bepaling is artikel 12 van de Privacyrichtlijn geïmplementeerd. De Afdeling ziet geen grond om te oordelen dat deze implementatie onjuist is. Een verzoek om vervallenverklaring van de tenaamstelling komt neer op een verzoek om correctie van onjuiste gegevens als bedoeld in artikel 36 van de Wbp. Om te beoordelen of en in hoeverre uit artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, en artikel 12, aanhef en onder b, van de Privacyrichtlijn, voortvloeit dat aan het vervallen van de tenaamstelling terugwerkende kracht dient te worden verleend, heeft de Afdeling in eerdere uitspraken (bijvoorbeeld 12 oktober 2016; ECLI:NL:RVS:2016:2681) gewezen op de overwegingen 49 tot en met 57 uit het arrest van het Hof van Justitie van 7 mei 2009, ECLI:EU:C:2009:293. Op grond daarvan heeft de Afdeling geoordeeld dat het recht van betrokkenen om hun gegevens te laten rectificeren niet zover gaat dat onder alle omstandigheden het verzoek om met terugwerkende kracht te rectificeren moet worden toegekend. Het gaat er juist om evenwicht te vinden tussen het belang van betrokkene bij de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het belang dat de overheidsinstantie heeft bij het bewaren van gegevens. Volgens het beleid van de RDW worden in bepaalde omstandigheden onjuiste gegevens met terugwerkende kracht gecorrigeerd. Daarmee is het beleid van de RDW niet in strijd met artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, en artikel 12, aanhef en onder b, van de Privacyrichtlijn, zoals geïmplementeerd in artikel 36 van de Wbp. Wel moet bij de toepassing van het beleid ook gestreefd worden naar een juist evenwicht tussen het belang van betrokkene bij de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het belang dat de RDW heeft bij het goede functioneren van het kentekenregister.
6.3.    Gezien het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het beleid van de RDW om in beginsel geen terugwerkende kracht toe te kennen aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling van een voertuig in strijd is met het recht.
Het betoog van [appellant sub 2] faalt in zoverre.
Terugwerkende kracht vervallenverklaring: bijzondere omstandigheden
7.    De Afdeling ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de RDW in de omstandigheden van dit geval aanleiding had moeten zien om de tenaamstelling van de bromfiets met terugwerkende kracht tot 2 mei 2012, de datum waarop uit politieonderzoek bleek dat het motorblok van diefstal afkomstig was, waardoor het VIN niet kon worden vastgesteld, vervallen te verklaren.
7.1.    [appellant sub 2] stelt dat de bromfiets in 2012 in beslag is genomen en in 2013 is teruggegeven aan Unigarant. Nog daargelaten dat inbeslagname van de bromfiets op zichzelf niet betekent dat er geen binding bestaat met de tenaamstelling daarvan, heeft [appellant sub 2] de inbeslagname niet gestaafd aan de hand van bewijsmiddelen, zoals een vrijwaringsbewijs, een verklaring van de politie of een afstandsverklaring. Het aldus gestelde vormt dan ook geen grond voor het oordeel dat [appellant sub 2] vanaf enig moment in 2012 of 2013 geen binding meer had met de tenaamstelling. Dat hij op 27 oktober 2014 om vervallenverklaring van de tenaamstelling heeft verzocht vormt evenmin grond voor dat oordeel, omdat een dergelijk verzoek als zodanig geen invloed heeft op de binding van [appellant sub 2] met de tenaamstelling. Ter zitting heeft de RDW aangevoerd dat [appellant sub 2] het kenteken na het politieonderzoek, dat op 2 mei 2015 heeft plaatsgevonden, heeft geschorst, hetgeen er op duidt dat hij ook na dat onderzoek in het bezit is gebleven van het kenteken en er dus binding bestond met het kenteken. Eerst in hoger beroep heeft [appellant sub 2] een proces-verbaal overgelegd waaruit blijkt dat de bromfiets is onderzocht op 6 september 2012. Uit een bijlage bij dit proces-verbaal blijkt voorts dat de kentekenplaat in beslag is genomen. Ondanks een daartoe strekkend verzoek van de RDW, gedaan bij brief van 20 november 2014, heeft [appellant sub 2] dit bewijsmiddel niet eerder overgelegd, zodat de RDW dit bij het nemen van het in beroep bestreden besluit op bezwaar van 30 september 2015 niet heeft kunnen en hoeven betrekken. Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden geoordeeld dat de RDW zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant sub 2] ook na het politieonderzoek dat op 2 mei 2012 heeft plaatsgevonden nog binding met de tenaamstelling had.
7.2.    Dat [appellant sub 2], naar hij ter zitting heeft gesteld, op grond van de gegevens in het kentekenregister enkele keren is beboet omdat zijn bromfiets niet verzekerd zou zijn, is naar het oordeel van de Afdeling van onvoldoende gewicht om te kunnen oordelen dat er geen juist evenwicht is tussen het belang van [appellant sub 2] bij de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het belang van de RDW bij het goede functioneren van het kentekenregister. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de door de RDW gemaakte belangenafweging in dit geval geen stand kon houden.
7.3.    Gezien het vorenstaande heeft de RDW in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om, in afwijking van het beleid zoals weergegeven in overweging 6, terugwerkende kracht te verlenen aan de ambtshalve vervallenverklaring van de tenaamstelling tot aan het politieonderzoek op 2 mei 2012.
Het betoog van [appellant sub 2] faalt derhalve ook voor het overige.
Hoger beroep van de RDW
Procesbelang
8.    [appellant sub 2] heeft aangevoerd dat de RDW geen belang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep. Daartoe voert hij aan dat de RDW op 12 mei 2016 alsnog heeft beslist op zijn verzoek van 13 november 2014 om de tenaamstelling van de bromfiets door te halen en daarbij aan het vervallen verklaren geen terugwerkende kracht heeft toegekend.
8.1.    Het betoog faalt. Dat de RDW een beslissing heeft genomen op het verzoek dat [appellant sub 2] op 13 november 2014 heeft ingediend en dat [appellant sub 2], naar hij ter zitting te kennen heeft gegeven, tegen dat besluit geen rechtsmiddelen heeft aangewend, zodat het besluit van 12 mei 2016 onherroepelijk is geworden, laat onverlet dat, nu de rechtbank het besluit van 30 september 2015 heeft vernietigd, de RDW opnieuw dient te beslissen op het door [appellant sub 2] tegen het besluit van 21 april 2015 gemaakte bezwaar. Daarbij moet, gelet op de uitspraak van de rechtbank, opnieuw een beslissing worden genomen over de ingangsdatum van de vervallenverklaring. Gelet hierop heeft de RDW belang bij de beoordeling van zijn hoger beroep.
Betrekken van het verzoek van [appellant sub 2] bij de besluitvorming
9.    De RDW betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het in dit geval gaat om een ambtshalve besluit om de tenaamstelling van de bromfiets vervallen te verklaren. De bevoegdheid daartoe is neergelegd in artikel 40b, vierde lid, van het Kentekenreglement. Dit betreft een andere bevoegdheid dan de in artikel 40c neergelegde bevoegdheid om op een verzoek de tenaamstelling van de bromfiets vervallen te verklaren. Uit artikel 40b kan niet worden afgeleid dat bij het nemen van een ambtshalve besluit wordt betrokken dat is verzocht om het vervallen verklaren van een tenaamstelling, aldus de RDW.
9.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de RDW op grond van artikel 3:2 van de Awb gehouden was om het verzoek van [appellant sub 2] om de tenaamstelling van de bromfiets vervallen te verklaren bij de voorbereiding van het ambtshalve besluit om de tenaamstelling van de bromfiets vervallen te verklaren had moeten betrekken. Daartoe is van belang dat het verzoek van [appellant sub 2] dateert van vóór het besluit van de RDW van 21 april 2015, waarbij de tenaamstelling van de bromfiets met ingang van 9 april 2015 vervallen is verklaard en dat ten tijde van het nemen van dat besluit nog niet inhoudelijk was beslist op dat verzoek. Dat de RDW ambtshalve heeft besloten de tenaamstelling van de bromfiets vervallen te verklaren doet er niet aan af dat het verzoek van [appellant sub 2] als zodanig een relevant feit is, dat in de besluitvorming had moeten worden betrokken. Een andere benadering zou er toe kunnen leiden dat de RDW een verzoek ter zijde kan schuiven door ambtshalve een besluit te nemen. Dit maakt het in de wet gemaakte onderscheid zinledig en kan in een voorkomend geval leiden tot willekeur.
In zoverre faalt het betoog van de RDW.
Terugwerkende kracht vervallenverklaring: datum verzoek
10.    De RDW betoogt dat, voor zover de Afdeling van oordeel is dat hij het verzoek van [appellant sub 2] had moeten betrekken bij het besluit om de tenaamstelling vervallen te verklaren, dit, anders dan de rechtbank lijkt te suggereren, niet betekent dat de vervaldatum automatisch ligt op de datum van het verzoek. Het bepaalde in artikel 40c, tweede lid, van het Kentekenreglement laat onverlet dat de tenaamstelling niet met ingang van een eerdere datum vervallen kan worden verklaard, dan nadat het verzoek is beoordeeld, aldus de RDW.
10.1.    In artikel 40c, tweede lid, van het Kentekenreglement is bepaald dat de tenaamstelling in het kentekenregister niet eerder vervalt dan op de dag waarop daartoe een verzoek bij de RDW is ingediend. De RDW voert terecht aan dat hieruit niet volgt dat automatisch terugwerkende kracht wordt toegekend tot aan de datum van het verzoek. Anders dan de RDW heeft aangevoerd, heeft de Afdeling geen aanleiding om te veronderstellen dat de rechtbank dit niet heeft onderkend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de RDW op grond van artikel 40c, tweede lid, de tenaamstelling vervallen kan verklaren met ingang van de datum van het verzoek. Hieruit volgt niet dat dit naar het oordeel van de rechtbank een automatisme is. Het betoog van de RDW gaat in zoverre dan ook uit van een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak en faalt in zoverre om die reden.
10.2.    Gelet op al hetgeen de RDW heeft aangevoerd, begrijpt de Afdeling het betoog voorts aldus, dat de rechtbank eraan voorbij gaat dat de RDW in dit geval terecht geen aanleiding heeft gezien om met toepassing van artikel 40c, tweede lid, van het Kentekenregister terugwerkende kracht te verlenen aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling tot aan de datum waarop [appellant sub 2] verzocht heeft de tenaamstelling vervallen te verklaren. Gelet op hetgeen in overwegingen 7.1 tot en met 7.3 is overwogen, is de Afdeling van oordeel dat het betoog van de RDW in zoverre slaagt.
Conclusie
11.    Het hoger beroep van de RDW is gegrond. Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, doch uitsluitend voor zover de rechtbank heeft nagelaten de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 30 september 2015 in stand te laten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, bepaalt de Afdeling dat de rechtsgevolgen van het besluit van 30 september 2015 in stand blijven. Dit betekent dat de RDW geen nieuw besluit meer hoeft te nemen op het door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 21 april 2015.
12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep van de directie van de Dienst Wegverkeer gegrond;
II.    verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 mei 2016 in zaak nr. 15/6920, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 30 september 2015 in stand te laten;
IV.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 30 september 2015 in stand blijven.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017
502. BIJLAGE
Privacyrichtlijn
Artikel 6
1. De Lid-Staten bepalen dat de persoonsgegevens:
a) eerlijk en rechtmatig moeten worden verwerkt;
[…]
d) nauwkeurig dienen te zijn en, zo nodig, dienen te worden bijgewerkt; alle redelijke maatregelen dienen te worden getroffen om de gegevens die, uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of waarvoor zij vervolgens worden verwerkt, onnauwkeurig of onvolledig zijn, uit te wissen of te corrigeren;
Artikel 7
De Lid-Staten bepalen dat de verwerking van persoonsgegevens slechts mag geschieden indien:
a) de betrokkene daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend, of
[…]
c) de verwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de voor de verwerking verantwoordelijke onderworpen is, of
d) de verwerking noodzakelijk is ter vrijwaring van een vitaal belang van de betrokkene, of
[…]
Artikel 12
De Lid-Staten waarborgen elke betrokkene het recht van de voor de verwerking verantwoordelijke te verkrijgen:
a) vrijelijk en zonder beperking, met redelijke tussenpozen en zonder bovenmatige vertraging of kosten:
—uitsluitsel omtrent het al dan niet bestaan van verwerkingen van hem betreffende gegevens, alsmede ten minste informatie over de doeleinden van deze verwerkingen, de categorieën gegevens waarop deze verwerkingen betrekking hebben en de ontvangers of categorieën ontvangers aan wie de gegevens worden verstrekt;
— verstrekking, in begrijpelijke vorm, van de gegevens die zijn verwerkt, alsmede de beschikbare informatie over de oorsprong van de gegevens;
—mededeling van de logica die ten grondslag ligt aan de automatische verwerking van hem betreffende gegevens, in elk geval als het gaat om de geautomatiseerde besluiten als bedoeld in artikel 15, lid 1;
b) naar gelang van het geval, de rectificatie, de uitwissing of de afscherming van de gegevens waarvan de verwerking niet overeenstemt met de bepalingen van deze richtlijn, met name op grond van het onvolledige of onjuiste karakter van de gegevens;
c) kennisgeving aan derden aan wie de gegevens zijn verstrekt, van elke rectificatie, uitwissing of afscherming, uitgevoerd overeenkomstig punt b), tenzij zulks onmogelijk blijkt of onevenredig veel moeite kost.
Wet bescherming persoonsgegevens
Artikel 8
Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien:
[…]
c. de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is;
[…].
Artikel 36
1. Degene aan wie overeenkomstig artikel 35 kennis is gegeven van hem betreffende persoonsgegevens, kan de verantwoordelijke verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen, of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
2. De verantwoordelijke bericht de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het verzoek schriftelijk of dan wel in hoeverre hij daaraan voldoet. Een weigering is met redenen omkleed.
3. De verantwoordelijke draagt zorg dat een beslissing tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.
4. Indien de persoonsgegevens zijn vastgelegd op een gegevensdrager waarin geen wijzigingen kunnen worden aangebracht, dan treft hij de voorzieningen die nodig zijn om de gebruiker van de gegevens te informeren over de onmogelijkheid van verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming ondanks het feit dat er grond is voor aanpassing van de gegevens op grond van dit artikel.
5. Het bepaalde in het eerste tot en met vierde lid is niet van toepassing op bij de wet ingestelde openbare registers, indien in die wet een bijzondere procedure voor de verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming van gegevens is opgenomen.
Kentekenreglement
Artikel 40b
[…]
4. De Dienst Wegverkeer kan een tenaamstelling vervallen verklaren indien naar oordeel van deze dienst blijkt dat:
a. degene op wiens naam het voertuig is ingeschreven opgehouden is eigenaar, bezitter of houder van het voertuig te zijn;
[…]
Artikel 40c
1. Degene die naar zijn mening ten onrechte als tenaamgestelde in het kentekenregister is vermeld, kan de Dienst Wegverkeer verzoeken de tenaamstelling te doen vervallen. De Dienst Wegverkeer verklaart de tenaamstelling vervallen indien hiervoor naar het oordeel van deze dienst voldoende gronden aanwezig zijn.
2. De tenaamstelling in het kentekenregister vervalt niet eerder dan op de dag waarop daartoe een verzoek bij deze dienst is ingediend.
3. In afwijking van het tweede lid kan de Dienst Wegverkeer in uitzonderlijke gevallen het vervallen van de tenaamstelling eerder laten ingaan.