ECLI:NL:RVS:2017:1108

Raad van State

Datum uitspraak
20 april 2017
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
201702704/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor het kappen van bomen te Haarlem

Op 4 juli 2016 verleende het college van burgemeester en wethouders van Haarlem een omgevingsvergunning aan Spaarnelanden N.V. voor het kappen van twaalf bomen aan de Abel Tasmankade te Haarlem. [verzoeker] maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 14 december 2016 ongegrond. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Amsterdam, die op 21 februari 2017 het beroep van [verzoeker] ongegrond verklaarde. Tegen deze uitspraak stelde [verzoeker] hoger beroep in en verzocht hij de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter behandelde het verzoek op 19 april 2017. Tijdens de zitting waren vertegenwoordigers van het college aanwezig, waaronder mr. B.B.B. Dohmen, A.J. Wijnbeek en mr. M. van der Riet-Franssen. [verzoeker] was ook aanwezig, vertegenwoordigd door een gemachtigde. De voorzieningenrechter wees [verzoeker] op de verplichting om griffierecht te betalen, dat € 250,00 bedroeg. Dit griffierecht moest uiterlijk op 19 april 2017 zijn voldaan, maar [verzoeker] had dit bedrag niet tijdig betaald.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat [verzoeker] niet had voldaan aan de griffierechtverplichting. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 20 april 2017, waarbij mr. H.G. Lubberdink als voorzieningenrechter en mr. R. van Heusden als griffier optraden.

Uitspraak

201702704/2/A1.
Datum uitspraak: 20 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Haarlem,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2017 in zaken nrs. 17/574 en 17/575 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2016 heeft het college aan Spaarnelanden N.V. een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van twaalf bomen aan de Abel Tasmankade te Haarlem.
Bij besluit, verzonden op 14 december 2016, heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 februari 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het door [verzoeker] tegen het op 14 december 2016 verzonden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 april 2017, waar het college, vertegenwoordigd door mr. B.B.B. Dohmen, A.J. Wijnbeek en mr. M. van der Riet-Franssen, zijn verschenen. Voorts zijn [partij] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij ter zitting gehoord.
Overwegingen
1.    [verzoeker] is voor het door hem ingediende verzoek € 250,00 aan griffierecht verschuldigd. Een verzoek wordt ingevolge artikel 8:41, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 8:82, tweede lid, van de Awb niet-ontvankelijk verklaard indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen twee weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een verzoekschrift is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
1.1.    [verzoeker] is bij aangetekend verzonden brief van 5 april 2017 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen. Daarbij is meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht uiterlijk op 19 april 2017 op de rekening van de Raad van State dient te zijn bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State te zijn betaald. Tevens is vermeld dat, indien van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, er rekening mee moet worden gehouden dat het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Het bedrag is niet binnen de aldus gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State te zijn betaald. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [verzoeker] in verzuim is geweest.
2.    Het verzoek is kennelijk niet-ontvankelijk.
3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. Van Heusden
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2017
163.