201702127/2/R2.
Datum uitspraak: 24 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Lage Mierde, gemeente Reusel-De Mierden,
en
de raad van de gemeente Reusel-De Mierden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Stedelijk gebied 2016" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 april 2017, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P. Bakermans en M. Verkooijen, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet onder andere in een vergroting van het bouwvlak van het plandeel met de bestemming "Wonen", dat ziet op het perceel van [belanghebbende] aan de [locatie] in Lage Mierde. Het verzoek om een voorlopige voorziening is gericht tegen dit plandeel. Ter zitting is namens [verzoeker] meegedeeld dat hij streeft naar het behoud van het landelijke karakter van zijn woon- en leefomgeving en dat in het plan op het naastgelegen perceel van [belanghebbende] teveel bebouwing mogelijk wordt gemaakt.
3. Aan het verzoek om een voorlopige voorziening legt [verzoeker] ten grondslag dat het niet nodig is om het bouwvlak op het perceel van [belanghebbende] te vergroten. Bovendien is het vergroten van het bouwvlak in strijd met het vereiste van een zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in de Verordening Ruimte 2014 (hierna: de Verordening). Volgens [verzoeker] niet voldaan aan artikel 3.1, eerste lid, en artikel 3.1, tweede lid, sub b, van de Verordening. Voorts betoogt [verzoeker] dat niet is voldaan aan artikel 3.1, derde lid, sub a, van de Verordening. Ondanks dat het plan feitelijk niet voorziet in nieuwe bebouwing, maakt het plan - door vergroting van het bouwvlak - volgens [verzoeker] wel de legalisering van een illegaal gebouw mogelijk en dat is een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Derhalve moet worden getoetst aan de aspecten zoals genoemd in dit artikel, in het bijzonder de gevolgen voor de waterhuishouding.
4. De raad stelt zich op het standpunt dat het bouwvlak in het geldende bestemmingsplan "Kom Lage Mierde" abusievelijk kleiner was ingetekend ten opzichte van het daarvóór geldende plan en dat de vergroting in het voorliggende plan slechts een correctie is ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het bouwvlak dwars door de woning van [belanghebbende] liep en daarom is vergroot. In de stukken van het geldende plan zijn volgens de raad geen aanwijzingen te vinden dat het bouwvlak destijds bewust is verkleind, wat eveneens erop duidt dat de eerdere verkleining van het bouwvlak een vergissing is geweest.
5. Niet in geschil is dat in het plan het bouwvlak op het perceel van [belanghebbende] 140 m2 is. Naar aanleiding van de op de zitting overgelegde tekeningen van de raad, overweegt de voorzieningenrechter ten aanzien van de huidige situatie als volgt. Binnen het bouwvlak bevindt zich het hoofdgebouw, de woning van [belanghebbende]. De vraag die partijen verdeeld houdt is of deze woning het hele bouwvlak beslaat of dat binnen het bouwvlak ook een bijgebouw aanwezig is. De voorzieningenrechter constateert in ieder geval dat een deel van het gebouw buiten het bouwvlak ligt, waarvan op de eerdergenoemde tekeningen is aangegeven dat dit een bijgebouw van 10,3 m2 betreft. Voorts staat elders op het perceel - buiten het bouwvlak - een bijgebouw van ongeveer 189 m2. Ter zitting is meegedeeld dat de overige bijgebouwen op het perceel van [belanghebbende] inmiddels zijn gesloopt of op korte termijn zullen worden gesloopt.
Ter zitting is niet duidelijk geworden welk gedeelte van het gebouw dat binnen het bouwvlak ligt de woning van [belanghebbende] betreft en of eventueel sprake is van aan- of uitbouwen aan die woning dan wel een bijgebouw. De raad stelt dat slechts sprake is van een bijgebouw voor zover het bewuste gebouw buiten het bouwvlak ligt. Het lijkt de voorzieningenrechter vooralsnog echter onwaarschijnlijk dat het achterste deel van het gebouw, voor zover dat buiten het bouwvlak ligt, op zichzelf staat en daardoor is aan te merken als bijgebouw. Indien de raad in die stelling zou worden gevolgd, is sprake van een zeer smal en L-vormig bijgebouw, wat op voorhand niet lijkt te voldoen aan de definitie van 'bijgebouw' die is opgenomen in artikel 1.19 van de planregels.
De voorzieningenrechter gaat vooralsnog ervan uit dat ook een deel van het gebouw dat binnen het bouwvlak ligt als bijgebouw moet worden aangemerkt en dit bijgebouw derhalve waarschijnlijk groter is dan 10,3 m2. Het totale oppervlakte aan bestaande legale en illegale bijgebouwen lijkt hierdoor, anders dan de raad stelt, de maximale oppervlakte aan bijgebouwen van 200 m2 te overschrijden.
Voor zover ter zitting namens [belanghebbende] is gesteld dat het achterste deel van de woning in functioneel opzicht daarvan niet kan worden onderscheiden en daarom geen bijgebouw is, overweegt de voorzieningenrechter dat [belanghebbende] die stelling niet nader heeft onderbouwd en die bewering niet in overeenstemming is met de tekeningen die ter zitting namens de raad zijn overgelegd. De voorzieningenrechter ziet op basis van de overgelegde stukken vooralsnog geen reden om daarvan uit te gaan.
6. Nu ter zitting is meegedeeld dat reeds een omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd voor het bijgebouw dat nu nog illegaal aanwezig is, kan inwerkingtreding van het plan tot onomkeerbare gevolgen leiden. Gelet hierop en gezien de onduidelijkheden rondom de bestaande situatie op het perceel, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Gelet op betrokken belangen zal de voorzieningenrechter een spoedige behandeling van de hoofdzaak bevorderen.
7. Ten behoeve van de bodemprocedure merkt de voorzieningenrechter op dat de raad met bouwvergunningen, foto’s of andere stukken inzichtelijk moet maken hoe de bestaande, legale situatie bij de woning van [belanghebbende] eruit ziet en welk deel van de woning het bijgebouw betreft. Voorts ontbreekt in de plantoelichting een motivering dat voor dit plandeel wordt voldaan aan de Verordening. Tevens wordt in waterparagraaf van de plantoelichting niet ingegaan op de gevolgen voor waterhuishouding van de nieuwe bouwmogelijkheden van dit plandeel noch blijkt daaruit dat volgens Waterschap De Dommel voor dit plandeel geen nadere onderbouwing op dit punt nodig is.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Reusel-De Mierden van 20 december 2016, voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" dat betrekking heeft op het perceel aan de [locatie] in Lage Mierde;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Reusel-De Mierden tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de raad van de gemeente Reusel-De Mierden aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Vreugdenhil
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2017
571.