201701499/2/R1.
Datum uitspraak: 24 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoekster B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Elburg,
en
de raad van de gemeente Elburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "1e partiële herziening bestemmingsplan Vossenakker" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 april 2017, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. F. Postma, advocaat te Leeuwarden, en de raad, vertegenwoordigd door G.A.M. Steentjes, zijn verschenen. Voorts is Zondag Ontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld [...] kan de voorzieningenrechter [...] op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist."
3. Het plan maakt woningbouw mogelijk aan de oostkant van de kern van Elburg. Aan het grootste deel van de gronden in het plangebied is de bestemming "Wonen - Uit te werken" toegekend ten behoeve van ten hoogste 22 woningen. De bestemming is verdeeld in een zuidelijke deel waar ten hoogste mag worden voorzien in 6 woningen en een noordelijk deel waar ten hoogste in 16 woningen mag worden voorzien. In het plangebied is ook het perceel [locatie 2] opgenomen. Aan die gronden is de bestemming "Wonen" toegekend ten behoeve van de realisering van 1 woning.
4. [verzoeker] woont op het perceel [locatie 1] nabij het plangebied. Hij kan zich niet verenigen met de bouw van de 6 woningen op de zuidelijke gronden met de bestemming "Wonen - Uit te werken". Hij vreest onder andere voor een beperking van lichtinval en uitzicht als gevolg van deze woningen. Zoals door [verzoeker] ter zitting is bevestigd, heeft het verzoek om schorsing geen betrekking op het noordelijke deel van het plangebied waar in ten hoogste 16 woningen mag worden voorzien en evenmin op het perceel [locatie 2].
5. Artikel 4, lid 4.1, van de planregels luidt: "De voor 'Wonen - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
[...]."
Lid 4.2 luidt: "Burgemeester en wethouders werken de in lid 4.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:
a. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding 'aantal' aangegeven aantal;
b. de goothoogte en de bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte;
c. woningen dienen zodanig te worden geprojecteerd dat de geluidbelasting van de gevel vanwege de weg niet meer bedraagt dan 48 dB, tenzij een hogere waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder is vastgesteld op het moment van vaststelling van het uitwerkingsplan, in welk geval die hogere waarde in acht wordt genomen;
d. bij het uitwerkingsplan kunnen regels worden gesteld over aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven;
e. bij het uitwerkingsplan kunnen regels worden gesteld over het gebruik van bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de woonfunctie."
Lid 4.3 luidt: "Zolang en voor zover deze uitwerking geen rechtskracht heeft, mogen de gronden niet worden bebouwd."
6. Het verzoek om een voorlopige voorziening strekt tot schorsing van het plandeel met de bestemming "Wonen - Uit te werken" en de aanduiding "aantal = 6" waarvoor een uitwerkingsplan moet worden vastgesteld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in zoverre geen spoedeisend belang aanwezig is, aangezien eerst na het vaststellen en inwerkingtreden van een uitwerkingsplan, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend, onomkeerbare gevolgen kunnen ontstaan en niet is gebleken dat op korte termijn gebruik zal worden gemaakt van de uitwerkingsplicht.
7. Gelet op het ontbreken van een spoedeisend belang bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blankenstein, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Blankenstein
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2017
821.