ECLI:NL:RVS:2017:1127

Raad van State

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
201602827/1/A1 en 201602828/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • E. Steendijk
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invordering van dwangsommen door het college van burgemeester en wethouders van Medemblik

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante], erfgenaam van wijlen [persoon], tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder de bezwaren van wijlen [persoon] tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Medemblik ongegrond verklaard. Deze besluiten betroffen de invordering van dwangsommen die waren opgelegd wegens het niet naleven van lasten onder dwangsom met betrekking tot het gebruik van een recreatiewoning in strijd met de beheersverordening. De besluiten tot invordering waren genomen op 19 september 2014 en 26 maart 2015, en betroffen bedragen van € 5.000,00 en € 10.000,00. De rechtbank had geoordeeld dat er geen procesbelang meer bestond, maar [appellante] betoogde dat dit niet het geval was en dat de rechtbank niet inhoudelijk had kunnen oordelen over de invordering van de dwangsommen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 27 maart 2017. De rechters hebben overwogen dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de invordering van de dwangsommen gerechtvaardigd was, gezien de controlebezoeken die hadden plaatsgevonden en de vaststelling dat de recreatiewoning niet voor recreatieve doeleinden werd gebruikt. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat er geen strijd was met het gelijkheidsbeginsel, aangezien het college handhavend had opgetreden tegen niet-recreatief gebruik van meerdere recreatiewoningen.

De Afdeling heeft de hoger beroepen ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraken bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201602827/1/A1 en 201602828/1/A1.
Datum uitspraak: 26 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], erfgenaam van wijlen [persoon], wonend te [woonplaats], gemeente Stede Broec,
tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland van 10 maart 2016 in zaken nr. 15/4563 en 15/854 in het geding tussen:
wijlen [persoon], laatstelijk gewoond hebbend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Medemblik.
Procesverloop
Bij besluiten van 19 september 2014 en 26 maart 2015 heeft het college besloten tot invordering van volgens hem door wijlen [persoon] verbeurde dwangsommen ten bedrage van onderscheidenlijk € 5.000,00 en € 10.000,00.
Bij besluiten van 13 januari 2015 en 10 september 2015 heeft het college de door wijlen [persoon] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraken van 10 maart 2016 heeft de rechtbank de door wijlen [persoon] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken heeft wijlen [persoon] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 27 maart 2017, waar [appellante] , bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door F.P.M. Brieffies, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Bij besluiten van 18 december 2013 en 17 november 2014 heeft het college wijlen [persoon] lasten onder dwangsom opgelegd voor het gebruiken van recreatiewoning […] op het recreatiepark "Het Grootslag" in strijd met de in de "Beheersverordening Het Grootslag Proefpolder Andijk" opgenomen bestemming "Verblijfsrecreatieve doeleinden". Het college heeft hem gelast het niet-recreatieve gebruik van recreatiewoning […] uiterlijk 1 januari 2014 onderscheidenlijk 1 december 2014 te beëindigen en beëindigd te houden onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 ineens onderscheidenlijk € 10.000,00 ineens. De tegen die besluiten ingediende bezwaarschriften zijn bij besluiten op bezwaar van 29 september 2014 en 2 maart 2015 niet-ontvankelijk onderscheidenlijk ongegrond verklaard. De lasten onder dwangsom zijn onherroepelijk.
Bij besluiten van 19 september 2014 en 26 maart 2015, die bij besluiten op bezwaar van 13 januari 2015 en 10 september 2015 in stand zijn gelaten, heeft het college besloten tot invordering van de dwangsommen. Dit naar aanleiding van controlebezoeken door toezichthouders van de gemeente Medemblik aan recreatiewoning [...] in de maanden januari tot en met 1 december 2014 alsmede naar aanleiding van controlebezoeken vanaf 15 december 2014 tot en maart 2015. Uit die controlebezoeken bleek dat de recreatiewoning een bewoonde indruk maakte doordat onder meer de ramen regelmatig waren geopend, lampen brandden, wasgoed hing te drogen, een bromfiets dan wel scooter met Pools kenteken bij de recreatiewoning stond geparkeerd en voorts dezelfde Poolse vrouw en man werden aangetroffen, die ook tijdens eerdere controlebezoeken in de recreatiewoning zijn aangetroffen en van wie de vrouw eerder had verklaard zo lang als mogelijk in de recreatiewoning te willen verblijven. Onder deze omstandigheden stelt het college zich op het standpunt dat voldoende vaststaat dat het met de beheersverordening strijdig gebruik niet is beëindigd.
Vast staat voorts dat recreatiewoning [...] ten tijde van de besluiten van 18 december 2013, 17 november 2014, 29 september 2014 en 2 maart 2015 in eigendom toebehoorde aan wijlen [persoon]. Eerst op 17 maart 2015 heeft hij recreatiewoning [...] verkocht aan de Coöperatie "Het Grootslag 2015".
2.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat bij de onderhavige geschillen geen procesbelang meer bestaat. Zij wijst erop dat voor recreatiewoning [...] hetzelfde zou moeten gelden als voor recreatiewoning 250. Ten aanzien van recreatiewoning 250 heeft de rechtbank immers geoordeeld dat geen procesbelang meer bestaat bij de vraag of het college terecht handhavend heeft opgetreden wegens de verkoop van onder meer deze recreatiewoning op 17 maart 2015. Gelet hierop is de rechtbank ter zitting niet aan een inhoudelijke behandeling toegekomen van de thans in geding zijnde invorderingen en is wijlen [persoon] door de rechtbank daarover niet gehoord.
2.1.    De rechtbank heeft op 9 februari 2015 onder meer de procedures omtrent recreatiewoning 250 en recreatiewoning [...] ter zitting gevoegd behandeld. In de procedure over recreatiewoning 250 was een last onder dwangsom aan de orde. Nu van invordering van die last onder dwangsom geen sprake meer kon zijn omdat geen overtredingen hebben plaatsgevonden en de recreatiewoning inmiddels was verkocht en gesloopt, bestond er volgens de rechtbank geen procesbelang bij de vraag of het college terecht handhavend is opgetreden tegen het niet-recreatieve gebruik van die woning. De rechtbank heeft gelet hierop de procedure inzake recreatiewoning 250 niet inhoudelijk ter zitting behandeld. Anders dan [appellante] betoogt, bestaat wel procesbelang bij de vraag of het college tot invordering van de door wijlen [persoon] verbeurde dwangsommen inzake het niet-recreatieve gebruik van recreatiewoning [...] kon overgaan. De dwangsommen zijn verbeurd vóór de verkoop van deze woning. Blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank is ingegaan op de verblijfsduur van arbeidsmigranten in de recreatiewoning en op permanente bewoning, hetgeen ook van belang is voor de invordering van dwangsommen wegens niet-recreatief gebruik. Dat de behandeling van de invordering van de dwangsommen ter zitting summier is geweest, leidt, mede gelet op de gedingstukken, niet tot het oordeel dat de rechtbank dienaangaande niet tot weloverwogen beslissingen heeft kunnen komen.
Het betoog faalt.
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat recreatiewoning [...] slechts voor recreatieve doeleinden werd gebruikt, zodat geen overtreding van de op 18 december 2013 en 17 november 2014 opgelegde lasten onder dwangsom heeft plaatsgevonden. Zij stelt dat het recreatieverblijf gedurende het gehele jaar voor recreatieve doeleinden werd verhuurd. Dat het recreatieverblijf een bewoonde indruk maakte en dat ook personen zijn aangetroffen in periodes die niet aantrekkelijk zijn voor recreatie, maakt volgens haar niet dat geen sprake is van recreatief verblijf. Er zit, nu het recreatiepark het gehele jaar open is, geen beperking aan de duur van de verhuur voor recreatieve doeleinden. Ook de beheersverordening stelt slechts dat permanente bewoning niet is toegestaan, maar bepaalt niet de tijdsduur voor recreatief verblijf, aldus [appellante].
3.1.    Gelet op de hiervoor onder rechtsoverweging 1 geschetste feiten en omstandigheden, zoals die blijken uit de verschillende controlerapporten van het college na 1 januari 2014 tot en met maart 2015 en die door [appellante] niet zijn weersproken, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat na 1 januari 2014 onderscheidenlijk 1 december 2014 niet aan de lasten was voldaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat die controlerapporten aannemelijk maken dat recreatiewoning [...] op en na 2 januari 2014 onderscheidenlijk op en na 2 december 2014 niet voor recreatieve doeleinden werd gebruikt. De rechtbank heeft daarbij van belang kunnen achten dat gedurende de gehele periode dat controles zijn uitgevoerd dezelfde personen in de recreatiewoning zijn aangetroffen. Gelet op de lange periode waarin dezelfde personen in de recreatiewoning aanwezig waren, is met hetgeen [appellante] heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat deze personen de woning enkel huurden met als doel weekend- en/of verblijfsrecreatie als bedoeld in de beheersverordening. De omstandigheid dat in de beheersverordening geen beperking aan de duur voor recreatieve verhuur is verbonden en dat het recreatiepark gedurende het gehele jaar open is voor verhuur, betekent niet dat elk verblijf, ongeacht de duur daarvan, op het recreatiepark als recreatief verblijf dient te worden aangemerkt. In de beheersverordening is een onderscheid gemaakt tussen permanente bewoning en recreatieve bewoning. Een dergelijk lang verblijf als geschetst in de controlerapporten van het college duidt, zoals hiervoor reeds is overwogen, niet op een recreatief verblijf, maar veeleer op bewoning als hoofdverblijf.
Het betoog faalt.
4.    Het betoog van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat de invorderingen in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel, omdat alleen de recreatiewoningen op het recreatiepark worden gecontroleerd waarvan het vermoeden bestaat dat daarin arbeidsmigranten zijn gevestigd, faalt. [appellante] heeft met die enkele stelling niet aannemelijk gemaakt dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Daarbij is van belang dat het college ter zitting onweersproken heeft gesteld dat het in veel gevallen handhavend is opgetreden tegen het niet-recreatieve gebruik van recreatiewoningen en dat op enkele vakantieparken, zoals bij "Het Grootslag", meer sprake was van verhuur van recreatiewoningen aan arbeidsmigranten dan bij andere vakantieparken. Gelet hierop doet zich geen bijzondere omstandigheid voor die het college aanleiding had moeten geven om van invordering af te zien.
5.    De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Van Buuren    w.g. Montagne
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2017
374.