ECLI:NL:RVS:2017:1133

Raad van State

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
201603448/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor uitbreiding schoolgebouw in Den Haag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 26 april 2016 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant, wonend te Den Haag, had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 4 juni 2015 door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was verleend aan de Vereniging Willem de Zwijgerschool. Deze vergunning betrof de uitbreiding van een schoolgebouw aan de Gentsestraat 124 en de uitbreiding van het gebruik van dit gebouw. Het college had ontheffing verleend van de verplichting om voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te creëren, zoals vereist door de Bouwverordening van Den Haag.

De appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning had kunnen verlenen. Hij stelde dat de uitbreiding van het schoolgebouw in strijd was met het bestemmingsplan "Belgisch Park 1981" en dat de ontheffing van de parkeernormen niet terecht was verleend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 maart 2017 ter zitting behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door mr. E. Erkamp en het college werd vertegenwoordigd door A.C. Visser. De Afdeling heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, ondanks de bezwaren van de appellant. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de vergunning niet in strijd was met het bestemmingsplan en dat de ontheffing van de parkeernormen gerechtvaardigd was.

De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van de appellant is ongegrond verklaard. Er zijn geen proceskosten vergoed, aangezien er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling was.

Uitspraak

201603448/1/A1.
Datum uitspraak: 26 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 april 2016 in zaak nr. 16/32 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2015 heeft het college aan de Vereniging Willem de Zwijgerschool (hierna: de Vereniging) omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van een schoolgebouw aan de Gentsestraat 124 te Den Haag (hierna: het perceel) en voor de uitbreiding van het gebruik van dit schoolgebouw. Daarbij heeft het college ontheffing verleend van de plicht op grond van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening van Den Haag (hierna: de Bouwverordening) om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
Bij besluit van 27 november 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 april 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. E. Erkamp, rechtsbijstandverlener (bij DAS Rechtsbijstand), en het college, vertegenwoordigd door A.C. Visser, zijn verschenen. Voorts is de Vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
1.    Op het perceel staat het schoolgebouw van de Willem de Zwijgerschool. Het bouwplan voorziet in vergroting van het schoolgebouw door uitbreiding van het bestaande gebouw aan de achterzijde met ruimtes op de begane grond en de eerste verdieping en in de uitbreiding van het bestaande gebruik van het schoolgebouw. Beoogd is dat de multifunctionele ruimtes ook buiten reguliere schooltijden worden gebruikt door maatschappelijke organisaties voor naschoolse opvang. Dit bouwplan voldoet niet aan de voorschriften van het ten tijde van het besluit van 27 november 2015 ter plaatse geldende bestemmingsplan "Belgisch Park 1981" omdat daarmee het maximaal toegestane bebouwingspercentage wordt overschreden en voorts buiten de aangegeven bouwvlakken wordt gebouwd. Ook het voorgenomen gebruik is volgens het college strijdig met het bestemmingsplan "Belgisch Park 1981". Voorts voorziet het bouwplan niet in de extra parkeerplaatsen op eigen terrein die op grond van de Bouwverordening in beginsel vereist zijn.
[appellant] woont aan de [locatie], tegenover het perceel. Hij vreest voor een toename van hinder als gevolg van de uitbreiding van het schoolgebouw en het gebruik van die ruimtes. Zo voorziet hij dat het schoolgebouw in de toekomst verder zal worden ontwikkeld naar een zogenoemd "Integraal Kind Centrum" met zeer ruime openingstijden. Ook vreest hij dat er onvoldoende parkeergelegenheid zal zijn in de buurt.
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet in redelijkheid bij afweging van de betrokken belangen tot verlening van de gevraagde omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, gelezen in samenhang met artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, heeft kunnen besluiten. Hij voert hiertoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat deze zogenoemde 'kruimelregeling' niet bedoeld is voor een situatie als deze, waarin met de realisatie van het bouwplan het bebouwde oppervlak van het perceel, inclusief eerdere uitbreidingen, in totaal zal zijn vergroot met ongeveer 79% ten opzichte van de maximale bebouwingsmogelijkheden in het bestemmingsplan "Belgisch Park 1981". Voorts heeft de rechtbank volgens [appellant] niet onderkend dat het bouwplan in ruimere mate dan het college bij de vergunningverlening heeft aangenomen, voorziet in de uitbreiding van het aantal leerlingen van de school en in het gebruik buiten schooltijden van de multifunctionele ruimtes ten behoeve van niet-onderwijsfuncties door maatschappelijke organisaties. Hij wijst er in dit verband op dat aan de Vereniging een subsidie is toegekend ten behoeve van een multifunctioneel gebruik van het schoolgebouw door vestiging van een Integraal Kind Centrum, onder de voorwaarde dat het schoolgebouw ten minste 25 uur per week wordt gebruikt voor niet-onderwijsfuncties en dat daarbij een uitbreiding naar 40 uur per week wordt voorzien. Dit terwijl er in het verleden toezeggingen zijn gedaan dat de school niet verder zou uitbreiden, aldus [appellant].
Daarnaast betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid ontheffing heeft kunnen verlenen van de verplichting op grond van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening om in het bouwplan te voorzien in extra parkeerplaatsen op eigen terrein. Hij voert daartoe aan dat het besluit van 27 november 2015 niet mocht worden gebaseerd op het door het college verrichte parkeeronderzoek omdat dat onderzoek slechts bestaat uit een uitdraai van de parkeerautomaten. Volgens [appellant] wonen de meeste kinderen die de Willem de Zwijgerschool bezoeken in de wijk en hebben hun ouders een parkeervergunning, waardoor zij geen parkeerticket nodig hebben. Ter zitting van de Afdeling heeft [appellant] voorts opgemerkt dat het parkeeronderzoek heeft plaatsgevonden op 21 juni 2014. Nu dit een zaterdag was, is het onderzoek niet representatief voor de parkeerdruk op schooldagen, aldus [appellant].
Vergund gebruik
2.1.    Gelet op de aanvraag van 19 december 2014 en de ruimtelijke onderbouwing daarbij, alsmede gezien het besluit van 27 november 2015, kan de uitbreiding van de school op basis van de verleende omgevingsvergunning in hoofdzaak worden gebruikt voor primair onderwijs, waarbij de multifunctionele ruimtes tijdens schooltijd gebruikt kunnen worden voor sport, drama en voorstellingen. Daarnaast kunnen op grond van deze vergunning de multifunctionele ruimtes gebruikt worden voor naschoolse leer-, sport-, en culturele activiteiten, maar alleen op schooldagen tot 18.00 uur. De verleende vergunning geeft geen ruimte om een Integraal Kind Centrum te realiseren, zo is uitdrukkelijk in het besluit van 27 november 2015 vermeld.
Uit het vorengaande volgt dat de uitbreiding van het schoolgebouw voor wat betreft de gebruiksmogelijkheden door maatschappelijke organisaties en de periodes waarin activiteiten mogen plaatsvinden duidelijk is ingekaderd. De vrees van [appellant] dat de verleende vergunning toelaat dat het schoolgebouw buiten schooltijden door allerhande maatschappelijke organisaties zal worden gebruikt en zeer ruime openingstijden zal hebben, is dan ook ongegrond.
In zoverre faalt het betoog.
Strijd met het bestemmingsplan
2.2.    Bij besluit van 26 november 2015 heeft de raad van Den Haag een nieuw bestemmingsplan "Belgisch Park" (hierna: bestemmingsplan "Belgisch Park 2015") vastgesteld. Dat bestemmingsplan is op 5 oktober 2016 met de uitspraak van de Afdeling van dezelfde datum, ECLI:NL:RVS:2016:2652, onherroepelijk geworden.
In het bestemmingsplan "Belgisch Park 2015" is ervoor gekozen om in plaats van bebouwingspercentages, zoals in het bestemmingsplan "Belgisch Park 1981" is gedaan, bouwvlakken op te nemen op de verbeelding. Daarbij is de voorziene uitbreiding van het schoolgebouw in het bouwvlak van het perceel meegenomen. Voorts zijn met het bestemmingsplan "Belgisch Park 2015" de bestemmingen "Bijzondere doeleinden scholen (BD-S)" en "Bijzondere doeleinden-school en welzijnsvoorziening (BD-S/C)" die in het bestemmingsplan "Belgisch Park 1981" aan het perceel waren toegekend en op grond waarvan bebouwing ten behoeve van welzijnsvoorzieningen mogelijk was, gewijzigd naar de bestemming "Maatschappelijk - Onderwijs". Volgens artikel 15.1 van de regels van het bestemmingsplan "Belgisch Park 2015" betekent dit dat thans het perceel bestemd is voor jeugd-/kinder-/buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen en onderwijs. Nu daaraan niet de functieaanduiding "wei" is toegevoegd, is het perceel niet langer bestemd voor een welzijnsinstelling, zo volgt uit die bepaling.
2.3.    Uit het voorgaande volgt dat, zoals het college in zijn schriftelijke uiteenzetting heeft vermeld en [appellant] ter zitting van de Afdeling niet heeft bestreden, het bouwplan voor wat betreft het bouwvlak en het beoogde gebruik van de nieuwe ruimtes past binnen het thans geldende bestemmingsplan "Belgisch Park 2015". Ook overigens is gesteld noch gebleken dat er strijd is met de bebouwingsvoorschriften uit dat bestemmingsplan. Gelet daarop heeft [appellant] geen belang meer bij een beoordeling van zijn betoog, voor zover dat zich richt tegen het oordeel van de rechtbank dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot verlening van de gevraagde omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan "Belgisch Park 1981". Dit betoog wordt daarom buiten beschouwing gelaten.
Ontheffing parkeernormen
2.4.    Het bestemmingplan "Belgisch Park 1981" voorzag niet in regels omtrent parkeren. Daarom was ten tijde van het besluit van 27 november 2015 artikel 2.5.30 van de Bouwverordening van toepassing. Ingevolge het eerste lid daarvan moet, indien de ligging of de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, volgens de vastgestelde parkeernormen. Niet in geschil is dat op grond van de Bouwverordening in het bouwplan in beginsel moet worden voorzien in twee extra parkeerplaatsen op eigen terrein. Het college heeft in het besluit van 27 november 2015 evenwel aanleiding gezien om op grond van het bepaalde in het vijfde lid van artikel 2.5.30 ontheffing te verlenen van deze verplichting. Daartoe heeft het college redengevend geacht dat sprake is van een verbouwsituatie, dat er minder dan drie parkeerplaatsen aangelegd moeten worden, dat de aanleg van die parkeerplaatsen op eigen terrein niet goed mogelijk is en dat de parkeerdruk in de omgeving van de school minder dan 80% bedraagt. Onder die omstandigheden kunnen de extra parkeerplaatsen aan de openbare weg worden toegerekend, aldus het college.
Het bestemmingsplan "Belgisch Park 2015", gelezen in samenhang met de Nota Parkeernormen Den Haag (Rv 139-2011; RIS 181571, gewijzigd bij RIS 291425) voorziet wel in regels omtrent parkeren. Daarin is bepaald dat de parkeerbehoefte wordt berekend aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in de Nota Parkeernormen Den Haag. Uit deze nota, gelezen in samenhang met artikel 29, onder b, en artikel 31.2 van de regels van het bestemmingsplan "Belgisch Park 2015", volgt dat, evenals onder het vorige regime, in het bouwplan in beginsel moet worden voorzien in twee extra parkeerplaatsen op eigen terrein, maar dat, indien de parkeerdruk in de omgeving in de bestaande situatie onder de 80% ligt, de openbare weg mag worden benut om in de parkeerbehoefte te voorzien.
Nu het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Belgisch Park 2015" voor zover niet wordt voldaan aan de verplichting om te voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein, heeft [appellant] belang bij een beoordeling van zijn betoog over de rechtmatigheid van de verleende ontheffing van die verplichting.
2.5.    Het college heeft in zijn schriftelijke uiteenzetting en ter zitting van de Afdeling naar voren gebracht dat de ontheffing van de verplichting om te voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein niet is verleend op basis van gegevens van parkeerautomaten, maar op grond van fysieke parkeertellingen. Volgens het college is uit tellingen in juni 2014 gebleken dat de parkeerdruk binnen een straal van 350 meter loopafstand van de school op een tijdstip tussen 16.00 uur en 19.00 uur 54,7% was.
Gelet op het door het college gehanteerde beleid om bij een bestaande parkeerdruk in de omgeving van minder dan 80% toe te staan dat de openbare weg wordt benut om in de parkeerbehoefte te voorzien, heeft het college in dit geval, waarin het gaat om de verplichting om te voorzien in twee extra parkeerplaatsen op eigen terrein, aan de Vereniging in redelijkheid ontheffing kunnen verlenen van die verplichting. Dat de tellingen, zoals [appellant] stelt, op een zaterdag hebben plaatsgevonden, leidt niet tot een ander oordeel. Het schoolgebouw bevindt zich in een woonwijk, alwaar volgens de verklaring van het college ter zitting van de Afdeling de parkeerdruk op school-/werkdagen doorgaans lager is dan in het weekend. Het college heeft ter zitting van de Afdeling voorts verklaard dat parkeertellingen plaatsvinden op een dag dat de parkeerdruk in een bepaalde omgeving het hoogst is. De Afdeling ziet geen aanleiding om daaraan te twijfelen.
Er bestaat gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat de rechtbank had moeten concluderen dat het college niet in redelijkheid ontheffing heeft kunnen verlenen van de verplichting om in het bouwplan te voorzien in twee extra parkeerplaatsen op eigen terrein.
Het betoog faalt.
3.    Het hoger beroep is ongegrond.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijken, griffier.
w.g. Kranenburg    w.g. Van Dijken
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2017
595.