ECLI:NL:RVS:2017:1143

Raad van State

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
201606283/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van kinderopvangtoeslag en niet-ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 12 augustus 2016 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 21 november 2012 het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2012 herzien en op nihil gesteld. Het bezwaar dat [appellante] tegen dit besluit indiende, werd door de Belastingdienst/Toeslagen niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat [appellante] voldoende gelegenheid had gehad om haar beroepschrift aan te vullen en dat de Belastingdienst/Toeslagen bevoegd was om de beschikking te herzien, maar niet verplicht was om dit te doen in het kader van een te laat ingediend bezwaarschrift.

In hoger beroep betoogde [appellante] dat de rechtbank ten onrechte geen termijn had gesteld voor het aanvullen van haar beroepsgronden en dat de Belastingdienst/Toeslagen haar brief van 9 juni 2015 ten onrechte niet als verzoek om herziening had aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat er geen wettelijke verplichting bestaat voor de Belastingdienst/Toeslagen om te laat ingediende bezwaarschriften als verzoek om herziening op te vatten. Ook werd vastgesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen niet verplicht was om [appellante] te horen, aangezien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk was.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 26 april 2017.

Uitspraak

201606283/1/A2.
Datum uitspraak: 26 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 augustus 2016 in zaak nr. 16/555 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2012 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 15 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 12 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. K.M. van der Boor, advocaat te Vlaardingen, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellante] heeft in 2012 voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen. Bij besluit van 21 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het standpunt ingenomen dat [appellante] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. Het bezwaar dat [appellante] tegen dit besluit heeft ingediend is door de Belastingdienst/Toeslagen niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend. Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld. Volgens haar heeft de dienst haar bezwaar ten onrechte niet tevens aangemerkt als een verzoek om herziening.
Uitspraak van de rechtbank
2.    De rechtbank heeft allereerst in reactie op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, overwogen dat [appellante] voldoende in de gelegenheid was om haar beroepschrift aan te vullen en te reageren op het verweerschrift van de Belastingdienst/Toeslagen. Volgens de rechtbank bestond geen aanleiding om een nadere termijn te stellen voor het door [appellante] kunnen indienen van de gronden van haar beroep omdat het beroepschrift reeds gronden bevatte.
Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellante] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de Belastingdienst/Toeslagen bevoegd is een beschikking te herzien, maar dat hij hiertoe in het kader van een te laat ingediend bezwaarschrift niet verplicht is.
Het hoger beroep
3.    [appellante] betoogt allereerst dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen aanleiding bestond haar in de gelegenheid te stellen om de gronden van haar beroepschrift aan te vullen. Volgens haar had de rechtbank haar hiertoe binnen een te stellen termijn de gelegenheid moeten geven nu zij daarom expliciet had verzocht.
3.1.    In het beroepschrift heeft [appellante] de rechtbank verzocht een termijn te geven voor het aanvullen van haar beroepsgronden. Omdat het beroepschrift reeds gronden bevatte, heeft de rechtbank hiervoor terecht geen aanleiding gezien. Verder is [appellante] bij brief van 15 april 2016 in de gelegenheid gesteld de reden van de te late indiening van het bezwaar te onderbouwen. Bij brief van 13 mei 2016 heeft [appellante] gereageerd op deze brief, waarbij zij heeft gesteld dat en waarom de Belastingdienst/Toeslagen te laat ingediende bezwaarschriften ambtshalve dient aan te merken als een verzoek om herziening. Tevens bestond voor [appellante] op grond van artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de gelegenheid om tot tien dagen voor de zitting nadere stukken in te dienen. Van die gelegenheid heeft [appellante] geen gebruik gemaakt.
Gelet op het vorenstaande faalt het betoog.
4.    Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen haar brief van 9 juni 2015 had moeten aanmerken als een verzoek om herziening waarop hij een besluit had moeten nemen. Daartoe wijst [appellante] op het beleid van de Belastingdienst/Toeslagen zoals neergelegd in het Handboek Toeslagen. Hierin is vermeld dat een bezwaarschrift dat niet aan alle voorwaarden voldoet, kan leiden tot een herziening. Volgens [appellante] kan de Belastingdienst/Toeslagen niet in haar nadeel afwijken van dit begunstigende beleid. In aansluiting hierop, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte afgezien van het horen, zo betoogt [appellante].
4.1.    De Afdeling overweegt dat uit een wettelijk voorschrift noch anderszins volgt dat op de Belastingdienst/Toeslagen de verplichting rust om te laat ingediende bezwaarschriften op te vatten als een verzoek om herziening. Uit artikel 16, vijfde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen de bevoegdheid heeft een voorschot te herzien. De verwijzing van [appellante] naar het door de staatssecretaris van Financiën vastgestelde Besluit ambtshalve verminderen of teruggeven van 16 december 2010 gaat niet op, nu dit besluit betrekking heeft op vermindering van belastingaanslagen inkomstenbelasting en van inkomensgegevens in het kader van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en niet op toeslagen die door de Belastingdienst/Toeslagen worden verstrekt. In hoofdstuk 9 van het Handboek Toeslagen van de Belastingdienst/Toeslagen, waarnaar [appellante] tevens verwijst, is vermeld dat naar aanleiding van een bezwaarschrift een voorschot kan worden herzien en dat dit een bevoegdheid betreft. Hieruit volgt derhalve ook niet dat de dienst hiertoe gehouden is. Overigens heeft de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting toegelicht dat bij te laat ingediende bezwaren altijd wordt bekeken of aanleiding bestaat voor herziening, maar dat als de omstandigheden van het geval daartoe niet nopen, hierover geen afwijzend besluit wordt genomen. Voorts heeft de Belastingdienst/Toeslagen medegedeeld dat [appellante] in het kader van het terugvorderingsbesluit een verzoek om herziening kan indienen.
Dit betoog faalt.
4.2.     Over het betoog van [appellante] dat de Belastingdienst/Toeslagen haar ten onrechte niet heeft gehoord, overweegt de Afdeling dat de dienst daar op grond van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb van kan afzien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. In het besluit op bezwaar is vermeld dat [appellante] bij brief van 14 september 2015 in de gelegenheid is gesteld om aan te geven waarom het bezwaar te laat is ingediend en dat daarop geen reactie is ontvangen. Onder die omstandigheden heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat kon worden afgezien van het horen omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.1 is overwogen, was de Belastingdienst/Toeslagen bij het nemen van het besluit op bezwaar niet gehouden een oordeel te geven over de vraag of aanleiding bestond om tot herziening over te gaan, zodat [appellante] evenmin op die grond behoefde te worden gehoord.
Conclusie
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, griffier.
w.g. Michiels    w.g. Fenwick
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2017
608.