201606343/1/A2.
Datum uitspraak: 26 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 juli 2016 in zaken nrs. 15/3056 en 15/4476 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag van [appellant] om huurtoeslag met terugwerkende kracht voor de toeslagjaren 2010, 2011 en 2012 afgewezen.
Bij besluit van 12 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] toegekende voorschot huurtoeslag over 2013 definitief berekend en vastgesteld op € 844,00 en daarbij bepaald dat hij € 2007,00 moet terugbetalen.
Bij besluit van 9 juli 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 12 september 2014 met betrekking tot toeslagjaar 2013 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 9 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 28 april 2014 met betrekking tot de toeslagjaren 2010, 2011 en 2012 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juli 2016 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 juli 2015 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Het beroep tegen het besluit van 9 december 2015 heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. K.M. van der Boor, advocaat te Vlaardingen, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft met terugwerkende kracht voor de toeslagjaren 2010, 2011 en 2012 huurtoeslag aangevraagd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze aanvraag afgewezen omdat de termijn voor het aanvragen van toeslagen over deze jaren was verstreken.
Voorts heeft [appellant] voor het toeslagjaar 2013 huurtoeslag aangevraagd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de huurtoeslag vastgesteld op € 844,00 omdat de door [appellant] opgegeven huurprijs van € 500,00 per maand volgens de dienst een all-in huur betreft die door [appellant] niet nader is gespecificeerd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de rekenhuur van [appellant] gesteld op € 275,00 per maand en de huurtoeslag op basis van dit bedrag vastgesteld.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] met betrekking tot het besluit over de toeslagjaren 2010, 2011 en 2012 ongegrond verklaard. De aanvragen konden volgens de rechtbank voor het jaar 2011 uiterlijk op 1 april 2011, voor het jaar 2012 uiterlijk op 1 april 2012 en voor het jaar 2013 uiterlijk op 1 september 2013 worden ingediend. Omdat de aanvraag voor voornoemde jaren door de Belastingdienst/Toeslagen op 29 november 2013 is ontvangen en niet is gebleken dat uitstel is verleend, heeft de dienst de aanvraag naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep van [appellant] met betrekking tot het besluit over het toeslagjaar 2013 gegrond verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de rekenhuur volgens de rechtbank niet op correcte wijze vastgesteld omdat daaraan een verklaring van de Huurcommissie ten grondslag had moeten worden gelegd.
Het hoger beroep met betrekking tot de toeslagjaren 2010, 2011 en 2012
3. De Afdeling stelt vast dat [appellant] zich in zijn voorlopig hoger beroepschrift in algemene bewoordingen richt tegen de uitspraak van de rechtbank zonder dat hij concrete beroepsgronden heeft geformuleerd. In het aanvullend hoger beroepschrift heeft hij volstaan met een verwijzing naar hetgeen hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. [appellant] heeft hiermee niet onderbouwd waarom het oordeel van de rechtbank over het beroep met betrekking tot de toeslagjaren 2010, 2011 en 2012 onjuist is. Ter zitting heeft [appellant] gewezen op de brief van de Belastingdienst/Toeslagen van 5 mei 2015 waarin is vermeld dat hij van 6 oktober 2010 tot 29 november 2013 huurtoeslag heeft ontvangen en aanvullende informatie nodig is om de toeslag correct te kunnen vaststellen. Daargelaten dat de Belastingdienst/Toeslagen hierop ter zitting als reactie heeft gegeven dat de inhoud van deze brief kennelijk onjuist is, kan dit betoog [appellant] niet baten nu het oordeel van de rechtbank luidt dat geen recht bestaat op huurtoeslag omdat de aanvraag te laat is ingediend. Met een verwijzing naar voornoemde brief heeft [appellant] ook niet bestreden waarom het oordeel van de rechtbank onjuist is.
Dit betoog faalt.
Het hoger beroep met betrekking tot het toeslagjaar 2013
4. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ten aanzien van het toeslagjaar 2013 gegrond verklaard. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat hij hoger beroep heeft ingesteld omdat de Belastingdienst/Toeslagen nog geen nieuwe beschikking heeft afgegeven. Het indienen van hoger beroep strekt evenwel tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Met het hoger beroep kan [appellant] niet bereiken dat de Belastingdienst/Toeslagen een nieuw besluit neemt terwijl zijn hoger beroep er in zoverre niet op is gericht om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. Om die reden bestaat geen belang bij een beoordeling van het hoger beroep van [appellant] voor zover dat betrekking heeft op het toeslagjaar 2013. Voor zover het hoger beroep zou moeten worden aangemerkt als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, ziet de Afdeling geen aanleiding het hoger beroep in zoverre door te sturen naar de rechtbank, nu niet is gebleken dat [appellant] de Belastingdienst/Toeslagen in gebreke heeft gesteld zoals is vereist op grond van artikel 4:17, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Conclusie
5. Het hoger beroep met betrekking tot de toeslagjaren 2010, 2011 en 2012 is ongegrond.
Het hoger beroep met betrekking tot het toeslagjaar 2013 is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover dat betrekking heeft op het toeslagjaar 2013;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, griffier.
w.g. Michiels w.g. Fenwick
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2017
608.