ECLI:NL:RVS:2017:1169

Raad van State

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
201702429/1/A3 en 201702429/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing urgentieverklaring voor huisvesting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 februari 2017. De rechtbank had het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 16 november 2016 een besluit op bezwaar had genomen. Dit besluit handhaafde de afwijzing van het verzoek van [appellante] om een urgentieverklaring voor huisvesting. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 26 april 2017 een mondelinge uitspraak gedaan. Tijdens deze zitting was [appellante] aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, mr. S. van der Eijk.

De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van [appellante] af. De gronden voor deze beslissing waren onder andere dat er ten tijde van het besluit op bezwaar geen urgent huisvestingsprobleem bestond, aangezien [appellante] op dat moment niet dakloos was. Bovendien werd opgemerkt dat, hoewel [appellante] mogelijk binnenkort dakloos zou worden, dit het gevolg was van een aflopende huurovereenkomst en niet voldeed aan de criteria voor urgentie volgens de Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad Amsterdam 2016.

De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat [appellante] niet had aangetoond dat zij het huisvestingsprobleem niet kon voorkomen of op een andere manier kon oplossen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de hardheidsclausule rechtvaardigden. Tot slot werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201702429/1/A3 en 201702429/2/A3.
Datum uitspraak: 26 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 8 februari 2017 in zaken nrs. 17/287 en 16/7866 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Openbare zitting gehouden op 26 april 2017 om 13.30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter
griffier: mr. H.E. Noordhoek
Verschenen:
[appellante], bijgestaan door mr. S. van der Eijk, advocaat te Den Haag.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank van 8 februari 2017. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] tegen het besluit op bezwaar van het college van 16 november 2016, waarbij het de afwijzing van het verzoek van [appellante] om een urgentieverklaring heeft gehandhaafd, ongegrond verklaard. [appellante] heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek af.
Gronden
-    Ten tijde van het besluit op bezwaar deed zich geen urgent huisvestingsprobleem voor, nu [appellante] op dat moment niet dakloos was.
-    Voor zover [appellante] binnenkort dakloos zou worden, blijkt uit het dossier dat dat het gevolg kan zijn van een aflopende huurovereenkomst voor bepaalde tijd. Die situatie betreft volgens de Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad Amsterdam 2016 op zichzelf geen urgent huisvestingsprobleem.
-    Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat niet is gebleken dat [appellante] het huisvestingsprobleem niet kon voorkomen of niet redelijkerwijs op een andere wijze kan oplossen door bijvoorbeeld een andere kamer te zoeken. Uit de door [appellante] overgelegde stukken volgt weliswaar dat zij gelet op haar psychische klachten baat zou hebben bij een veilige en stabiele woonsituatie, maar daaruit volgt niet dat die situatie door kamerbewoning niet gerealiseerd kan worden.
-    Nu zich ten aanzien van [appellante] dwingende weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2.6.5 van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 voordoen, wordt aan hetgeen zij over medische en sociale redenen als bedoeld in artikel 2.6.8 van de verordening en het evenredigheidsbeginsel heeft aangevoerd, niet toegekomen.
-    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college heeft mogen afzien van toepassing van de hardheidsclausule, omdat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
w.g. Bijloos    w.g. Noordhoek
voorzieningenrechter    griffier
819.