ECLI:NL:RVS:2017:1188

Raad van State

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
201603589/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanwijzing van locaties voor ondergrondse restafvalcontainers door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze zaak hebben appellanten, wonend te Den Haag, beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat op 26 april 2016 een plaatsingsplan heeft vastgesteld voor ondergrondse restafvalcontainers (ORAC’s). De appellanten zijn van mening dat de gekozen locatie 79-14 niet geschikt is, omdat deze zou leiden tot verlies van parkeerplaatsen en verkeersproblemen. Tijdens de zitting op 28 maart 2017 hebben de appellanten hun bezwaren toegelicht, waarbij zij stelden dat de parkeerdruk in de Weissenbruchstraat hoger is dan de norm van 90% die het college hanteert. Het college heeft echter in zijn verweerschrift aangegeven dat de parkeerdruk op wijkniveau wordt beoordeeld en dat deze na de plaatsing van de ORAC’s niet boven de norm zal stijgen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de argumenten van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat het college in redelijkheid tot de keuze voor locatie 79-14 heeft kunnen komen. De Afdeling heeft vastgesteld dat het college de randvoorwaarden voor de plaatsing van de ORAC’s in acht heeft genomen en dat de bezwaren van de appellanten niet voldoende onderbouwd zijn. De appellanten hebben niet aangetoond dat de alternatieve locatie die zij hebben aangedragen geschikter is dan de gekozen locatie. De Afdeling heeft de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201603589/1/A1.
Datum uitspraak: 3 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te Den Haag,
2.    [appellant sub 2], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2016 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s), onder meer op locatie 79-14, die tegenover de [locatie 1] is gelegen en schuin tegenover de [locatie 2].
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2017, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en het college, vertegenwoordigd door mr. R.W. Schrijver en R. van Coevorden, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] kunnen zich niet verenigen met de aanwijzing van locatie 79-14.
2.    Bij de keuze van een locatie voor ondergrondse afvalcontainers dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het college in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.
3.    Bij de vaststelling van het plaatsingsplan heeft het college de randvoorwaarden bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, neergelegd in zijn "Kadervoorstel ondergrondse inzamelcontainers voor restafval" met kenmerk RIS 160943, gehanteerd (hierna: de randvoorwaarden). De randvoorwaarden houden in:
"- Loopafstand: de maximale loopafstand van de huisdeur tot de container mag ingevolge de regelgeving maximaal 75 m bedragen, waarbij onder bijzondere omstandigheden een uitloop naar maximaal 125 m is toegestaan.
- Parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.
- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.
- Ondergrondse infrastructuur: zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering (kosten!).
- Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM masten en bovenleidingen (kosten!).
- Bereikbaarheid leegwagen: de leegwagen moet voldoende ruimte hebben om op te stellen.
- Veiligheid: bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden."
4.    [[appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het college locatie 79-14 in redelijkheid niet kon aanwijzen, nu volgens hen bij plaatsing van de ORAC’s op die locatie parkeerplaatsen verloren gaan. Zij voeren in dit verband aan dat in en nabij de Weissenbruchstraat sprake is van een parkeerprobleem. Ter zitting hebben zij gesteld dat de parkeerdruk daar hoger is dan de norm van 90% die het college hanteert bij de beoordeling of er sprake is van een parkeerprobleem.
4.1.    Het college heeft in de Nota van Antwoord, die deel uitmaakt van het bestreden besluit, toegelicht dat de parkeerdruk op wijkniveau wordt beoordeeld en dat de parkeerdruk in wijk 79, waar de ORAC’s zijn gepland, na de plaatsing van de ORAC’s niet zal stijgen boven de norm van 90%, in welk geval het college geen parkeerprobleem aanwezig acht. Dat het college in dit verband beleid hanteert waarbij het aanvaardbaar wordt geacht dat bij een parkeerdruk, die op wijkniveau lager is dan 90%, de parkeerdruk in één of meer gedeelten van de betreffende wijk hoger is dan 90%, acht de Afdeling niet onredelijk.
Gelet op het vorenstaande heeft het college in de stelling dat plaatsing van de ORAC’s op locatie 79-14 leidt tot verlies van parkeerplaatsen en de stelling dat de parkeerdruk in en nabij de Weissenbruchstraat hoger is dan 90% in redelijkheid geen aanleiding hoeven te vinden om af te zien van aanwijzing van die locatie.
Het betoog faalt.
5.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen verder dat het college locatie 79-14 in redelijkheid niet kon aanwijzen, nu die is gelegen aan een drukke rijbaan die naar vier scholen leidt en deze rijbaan bij het legen van ORAC’s op die locatie geblokkeerd zal worden door het bij dit leegproces te gebruiken inzamelvoertuig. Zij vrezen dat dit verkeersopstoppingen ten gevolge zal hebben en dat als gevolg daarvan automobilisten hun weg gedeeltelijk over het trottoir zullen vervolgen, hetgeen volgens hen tot gevaarlijke situaties zal leiden.
5.1.    In het verweerschrift heeft het college aangevoerd dat het vooroverleg verkeerszaken, dat alle locaties beoordeelt, ten aanzien van de locatie niet negatief heeft geadviseerd. Het college heeft verder toegelicht dat het legen slechts twee keer per week gedurende vijf tot tien minuten plaatsheeft, het rijden met de inzamelwagen niet wezenlijk verschilt van het rijden met een reguliere vuilniswagen en dat voor zover het trottoir in de Weissenbruchstraat door automobilisten wordt gebruikt dit een kwestie van handhaving van de ter plaatse geldende verkeersregels betreft. Gelet op het vorenstaande hoefde het college in de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gestelde gevolgen voor de doorstroming van het verkeer geen aanleiding te vinden om af te zien van aanwijzing van locatie 79-14.
Het betoog faalt.
6.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen voorts dat het college niet in redelijkheid locatie 79-14 heeft kunnen aanwijzen voor de plaatsing van ORAC’s, nu een locatie ter hoogte van de Weissenbruchstraat 269 volgens hen geschikter is omdat die is gelegen aan een rijbaan, waar de inzamelwagen ten behoeve van het leegproces van de ORAC’s ter hoogte van die locatie kan stilstaan zonder het verkeer ter plaatse te belemmeren. Zij stellen daartoe dat dit een rijbaan met eenrichtingsverkeer betreft en dat daarom daar sprake is van een minder drukke verkeerssituatie dan ter hoogte van locatie 79-14 het geval is.
6.1.    Hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geeft geen grond voor het oordeel dat het college locatie 79-14, gelet op de randvoorwaarden, niet geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van ORAC’s. Het is daarom aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] om aannemelijk te maken dat de alternatieve locatie die zij hebben aangedragen zodanig geschikter is dat het college in redelijkheid voor aanwijzing van die locatie had moeten kiezen. Zij hebben dit niet aannemelijk gemaakt door te stellen dat de door hen voorgestelde alternatieve locatie is gelegen aan een rijbaan waar sprake is van een minder drukke verkeerssituatie dan ter hoogte van locatie 79-14 en dat daarom de inzamelwagen ter hoogte van de voorgestelde locatie kan stilstaan zonder het verkeer ter plaatse te belemmeren. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het legen met de inzamelwagen slechts twee keer per week gedurende vijf tot tien minuten plaatsheeft. Verder neemt de Afdeling in aanmerking dat de voorgestelde locatie volgens het college om veiligheidsredenen ongeschikt is. Voor het bereiken van die locatie moeten de op de ORAC’s aangewezen bewoners namelijk een hoofdroute oversteken, te weten de Van Hoytemastraat. Gelet op de randvoorwaarden dient om veiligheidsredenen bij de route van huisdeur naar container kruising met hoofdroutes te worden vermeden.
Het betoog faalt.
7.    De beroepen zijn ongegrond.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Michiels
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2017
402.