ECLI:NL:RVS:2017:1203

Raad van State

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
201607094/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • A.B.M. Hent
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenrecht inzake verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om hoger beroep in het vreemdelingenrecht, waarbij de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aanvragen van vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat, hebben hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, die hun beroepen gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg nieuwe besluiten te nemen. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld. In het hoger beroep van de vreemdelingen werd geconcludeerd dat hun argumenten niet voldoende waren om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. Het hoger beroep van de staatssecretaris werd echter gegrond verklaard, omdat de rechtbank ten onrechte had bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten niet in stand konden blijven. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris terecht geen toepassing had gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening, omdat de vreemdelingen hun vrees voor een uitwisseling van informatie en hun psychische draagkracht niet voldoende hadden onderbouwd.

De uiteindelijke beslissing van de Raad van State was dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten van 18 augustus 2016 geheel in stand blijven. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die op € 495,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gedaan op 2 mei 2017.

Uitspraak

201607094/1/V3.
Datum uitspraak: 2 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1.    [vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kinderen,
2.    de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 september 2016 in zaken nrs. 16/18744 en 16/18746 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 18 augustus 2016 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 16 september 2016 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. J.G. Wiebes, advocaat te Lelystad, en de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris en de vreemdelingen hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het hoger beroep van de vreemdelingen
1.    Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.    Het hoger beroep van de vreemdelingen is kennelijk ongegrond.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
3.    De in het hogerberoepschrift opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak van 16 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:73, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft en waaraan de grief niet afdoet, vloeit voort dat de rechtbank ten onrechte in het genoemde rapport aanleiding heeft gezien om de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten van 18 augustus 2016 niet in stand te laten. De Afdeling zal bezien of de rechtsgevolgen van deze vernietigde besluiten in stand kunnen blijven naar aanleiding van de overige aangevoerde beroepsgronden, voor zover deze na het vorenstaande nog bespreking behoeven.
4.    De vreemdelingen hebben betoogd dat de staatssecretaris ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17, eerste lid, van Verordening EU 604/2013 (PB 2013 L 180; hierna: de Dublinverordening), omdat zij in Italië vrezen voor een uitwisseling van informatie met de Soedanese autoriteiten, de kinderen daar opnieuw met school zullen moeten beginnen, de psychische draagkracht van de vreemdelingen beperkt is en de moeder zwanger is.
4.1.    De gestelde vrees voor een uitwisseling van informatie en het gestelde gebrek aan psychische draagkracht hebben de vreemdelingen niet nader onderbouwd. Verder hebben de vreemdelingen niet gesteld dat voor de kinderen een nieuw begin met school onmogelijk is. Tot slot hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat de moeder niet samen met haar gezinsleden kan worden overgedragen. Gelet hierop heeft de staatssecretaris terecht geen toepassing gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening, zodat in zoverre evenmin aanleiding bestond om de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten van 18 augustus 2016 niet in stand te laten.
5.    Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris terecht betoogd dat rechtbank ten onrechte geen aanleiding gezien om de rechtgevolgen van de vernietigde besluiten van 18 augustus 2016 in stand te laten.
De grief slaagt.
6.    Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank niet heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten van 18 augustus 2016 in stand blijven, en zij de staatssecretaris heeft opgedragen nieuwe besluiten op de aanvragen te nemen. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, te bepalen dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten van 18 augustus 2016 geheel in stand blijven.
7.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep van de vreemdelingen ongegrond;
II.    verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gegrond;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 september 2016 in zaken nrs. 16/18744 en 16/18746, voor zover de rechtbank niet heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten van 18 augustus 2016 in stand blijven, en zij de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft opgedragen nieuwe besluiten op de aanvragen te nemen;
IV.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten van 18 augustus 2016, V-nummers […], […], […] en […], geheel in stand blijven;
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van zijn hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 495,00 (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Ahmady-Pikart
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2017
279.