ECLI:NL:RVS:2017:1210

Raad van State

Datum uitspraak
9 mei 2017
Publicatiedatum
9 mei 2017
Zaaknummer
201702925/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor woningbouw in Eersel

Op 12 januari 2017 verleende het college van burgemeester en wethouders van Eersel een omgevingsvergunning aan Woningstichting De Zaligheden voor de bouw van 22 woningen op de percelen Klokstaart 17 tot en met 59 te Eersel. Tegen deze vergunning heeft [verzoeker], wonend in de nabijheid van de bouwlocatie, beroep ingesteld bij de rechtbank Oost-Brabant, die op 6 april 2017 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij hij vreest voor nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat, zoals parkeeroverlast en waardedaling van zijn woning.

De voorzieningenrechter van de Raad van State heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 25 april 2017. Tijdens de zitting is [verzoeker] bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.M. Smits, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. P. Bakermans. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De rechter heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan wat betreft de maximale goot- en nokhoogte, maar dat het college de vergunning heeft verleend op basis van artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat de belangen van de betrokken partijen in overweging zijn genomen en er geen noodzaak is voor schorsing van de omgevingsvergunning. De uitspraak is gedaan door mr. D.A.C. Slump, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 9 mei 2017.

Uitspraak

201702925/2/A1.
Datum uitspraak: 9 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A] en [verzoekster B], beiden wonend te Eersel, (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoeker]),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 6 april 2017 in zaak nrs. 17/408 en 17/400 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eersel.
Procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2017 heeft het college aan Woningstichting De Zaligheden omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 22 woningen op de percelen Klokstaart 17 tot en met 59 te Eersel.
Bij uitspraak van 6 april 2017 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college en [verzoeker] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek samen met het verzoek in zaak nr. 201703120/2/A1 gevoegd ter zitting behandeld op 25 april 2017, waar [verzoeker A], bijgestaan door mr. J.M. Smits, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Bakermans, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord Woningstichting De Zaligheden, vertegenwoordigd door [gemachtigde]. Na de zitting zijn de zaken gesplitst. Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    [verzoeker] woont in de onmiddellijke nabijheid van de percelen op het perceel [locatie] en vreest nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat door parkeeroverlast, een verdichting van de omgeving, een toename van de drukte ter plaatse en een afname van het vrije uitzicht. [verzoeker] vreest voorts voor een waardedaling van zijn woning.
3.    Het verzoek strekt er toe dat het besluit van 12 januari 2017 wordt geschorst tot de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.
4.    Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt te meer, indien zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft geoordeeld. Daarbij geldt dat een vergunninghouder van een verleende vergunning op eigen risico gebruik maakt zolang deze niet in rechte onaantastbaar is, ook als een verzoek als thans aan de orde wordt afgewezen.
5.    Het bouwplan is in strijd met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kerkebogten" maximale goot- en nokhoogte. Het college heeft voor het bouwplan omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Het college heeft aan het besluit een ruimtelijke onderbouwing ten grondslag gelegd die naast dit bouwplan tevens het in zaak nr. 201703120/2/A1 aan de orde zijnde bouwplan voor acht woningen op de percelen Klokstaart 1 tot en met 15 (oneven) en de bouw van 28 woningen op de bouwstroken tussen de Padakker en Kerkloop betreft.
6.    [verzoeker] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de omgevingsvergunning is verleend in strijd met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank had de ruimtelijke onderbouwing strenger moeten toetsen en heeft teveel betekenis toegekend aan de discretionaire bevoegdheid van het college. Het college heeft de afwijking van het beeldkwaliteitsplan onvoldoende gemotiveerd. De stelling dat er een gewijzigde vraag naar woningen is onvoldoende. Daarmee is niet aangetoond dat de nu vergunde verdichting nodig is. Er is in de regio voldoende planruimte om nieuwe woningen te realiseren.
[verzoeker] wijst er voorts op dat de ter zitting bij de rechtbank overgelegde bezonningstudie is opgesteld door de projectontwikkelaar en niet door het college of door een door het college geraadpleegde onafhankelijke deskundige. [verzoeker] betwijfelt of de maximale invulling van het bestemmingsplan correct is weergegeven en of de maatvoering waarvan is uitgegaan juist is.
[verzoeker] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte de beroepsgrond met betrekking tot het parkeren onbesproken heeft gelaten. Volgens hem heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat hij geen belanghebbende is, omdat het uiterst onwaarschijnlijk is dat een eventueel tekort aan parkeerplaatsen voor overlast ter plaatse van zijn woning zal leiden, nadat eerst is overwogen dat het relativiteitsvereiste [verzoeker] niet kan worden tegengeworpen.
[verzoeker] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte niet heeft gemotiveerd dat het bouwplan past in de StructuurvisiePlus en in de ruimtelijke onderbouwing zelfs expliciet heeft aangegeven dat niet aan de StructuurvisiePlus is getoetst. Anders dan de rechtbank oordeelt was wel een verklaring van geen bedenkingen van de raad vereist, aldus [verzoeker].
6.1.    In hetgeen [verzoeker] naar voren heeft gebracht, wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de omgevingsvergunning niet mocht worden verleend. Hierbij wordt onder meer het volgende in aanmerking genomen.
6.2.    Vooropgesteld zij dat het in deze procedure aan de orde zijnde bouwplan uitsluitend in strijd is met het bestemmingsplan "Kerkebogten" voor zover het de nok- en goothoogte aan de voorzijde van de woningen betreft. De voorzijde van de woningen is gesitueerd naar het zuiden, de achterzijde naar het noorden. Het perceel van [verzoeker] ligt ten noordwesten van de voorziene woningen en grenst niet aan de betrokken percelen. Het bouwplan voorziet niet in een verdichting ten opzichte van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan stelt geen maximum aan het aantal woningen en is voorzien binnen het bouwvlak. Hetgeen door [verzoeker] met betrekking tot een verdichting ten opzichte van de mogelijkheden van het bestemmingsplan is aangevoerd kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of dat het college niet in redelijkheid omgevingsvergunning voor het bouwplan heeft kunnen verlenen.
Daargelaten of de afwijking van de maximale nok- en goothoogte ingevolge het bestemmingsplan aan de voorzijde van de woningen invloed heeft op de bezonning van het ten noordwesten van die woningen gelegen perceel van [verzoeker], wordt voor zover [verzoeker] wijst op de bezonningsstudie overwogen dat de enkele omstandigheid dat de bezonningsstudie door de projectontwikkelaar is opgesteld niet maakt dat het college zich hier niet op mag baseren. De door [verzoeker] geuite twijfel over de correcte weergave van hetgeen het bestemmingsplan maximaal toestaat is ook onvoldoende voor dat oordeel.
6.3.    [verzoeker] heeft bij de rechtbank betoogd dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat in voldoende parkeergelegenheid is voorzien. Hij heeft ter zitting te kennen gegeven dat zijn betoog met betrekking tot het parkeren niet langer ziet op artikel 2.5.30 van de bouwverordening van de gemeente.
De rechtbank heeft overwogen dat artikel 2.5.30 van de bouwverordening van de gemeente Eersel ertoe strekt te waarborgen dat voor een bouwplan voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein of anderszins aanwezig zijn om zo parkeeroverlast in de directe omgeving van het perceel waarop het bouwplan is voorzien te voorkomen en dit artikel zowel de parkeerbehoefte van toekomstige bewoners als de parkeerbehoefte van de omwonenden en anderen die in die omgeving parkeren beoogt te beschermen. Volgens de rechtbank kan [verzoeker] het relativiteitsvereiste gelet hierop niet worden tegengeworpen. Vervolgens heeft de rechtbank onder verwijzing naar artikel 1:2, eerste lid, van de Awb overwogen dat [verzoeker] niet als belanghebbende in de zin van dat artikel kan worden aangemerkt. Volgens de rechtbank is het uitermate onwaarschijnlijk dat een eventueel tekort aan parkeerplaatsen voor overlast ter plaatse van zijn woning zal leiden, gelet op de situering van zijn woning aan een doorgaande weg en met de achtertuin van zijn woning grenzend aan het plangebied, waarbij er gemeten in afstand over de weg sprake is van een verwijdering van ruim 150 m. De beroepsgrond slaagt daarom niet volgens de rechtbank.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat [verzoeker] met betrekking tot zijn betoog over het parkeren het relativiteitsvereiste niet kan worden tegengeworpen. De rechtbank heeft vervolgens evenwel ten onrechte overwogen dat [verzoeker] geen belanghebbende is en de beroepsgrond daarom niet slaagt. Dit leidt evenwel niet tot het door [verzoeker] beoogde doel.
Het college heeft een parkeerbalans gemaakt voor een gebied binnen de wijk Kerkebogten dat dit bouwplan, het eerder genoemde bouwplan voor 8 woningen op de percelen Klokstaart 1 tot en met 15 (oneven) en 28 woningen aan de Kerkloop omvat. Het college heeft de parkeerbehoefte van deze woningen tezamen berekend op 115 parkeerplaatsen, waarbij voor sociale huurwoningen waarin het bouwplan voorziet, een parkeernorm is gehanteerd van 1,8 parkeerplaats per woning. In de parkeerbehoefte vanwege het plan Kerkebogten wordt volgens het college voorzien door 20 parkeerplaatsen op eigen terrein en 95 parkeerplaatsen in het openbaar gebied. Dit bouwplan, dat voorziet in 22 sociale huurwoningen, voorziet in 7 parkeerplaatsen op eigen terrein. De overige benodigde parkeerplaatsen kunnen volgens het college in het openbaar gebied gevonden worden.
Het college heeft ter zitting zijn standpunt dat na realisering van het bouwplan in voldoende parkeergelegenheid zal zijn voorzien toegelicht aan de hand van een kaart met de parkeersituatie na realisering van de bouwplannen, waaruit blijkt van 20 parkeerplaatsen op eigen terrein en 95 parkeerplaatsen in het openbaar gebied. De door het college gehanteerde parkeernormen, de door hem berekende parkeerbehoefte van 115 parkeerplaatsen als ook de 115 voorziene parkeerplaatsen na realisering van de bouwplannen zijn door [verzoeker] niet gemotiveerd betwist. Voor zover niet in voldoende parkeerplaatsen zou zijn voorzien is het overigens niet aannemelijk dat dit tot parkeeroverlast voor [verzoeker] zal leiden, gelet op de omstandigheid dat de Schadewijkstraat een doorgaande weg ten noorden van het gebied Kerkenbogten betreft en het, mede gelet op de rijafstand vanaf de voorziene woningen tot het deel van de Schadewijkstraat waar [verzoeker] woont, aannemelijker is dat een parkeerplaats binnen de wijk zal worden gezocht.
6.4.    [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college een verklaring van geen bedenkingen aan de raad had moeten vragen. Het college heeft zich in de omgevingsvergunning op het standpunt gesteld dat een verklaring van geen bedenkingen van de raad ingevolge het besluit van de raad van 20 november 2010 niet is vereist voor initiatieven waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft indien die passen binnen de kaders van de door de raad vastgestelde StructuurvisiePlus, passen binnen de kaders van het door de raad vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied en geen betrekking hebben op door de raad aangewezen locaties tenzij er voor die locatie een vastgesteld beeldkwaliteitsplan is. Volgens het college past de projectlocatie binnen de StructuurvisiePlus, ligt de locatie niet in het buitengebied en is het geen aangewezen locatie. Het college heeft ter zitting aan de hand van een kaart toegelicht dat het projectgebied in de StructuurvisiePlus is aanwezen voor wonen, hetgeen door [verzoeker] niet is betwist. Bovendien heeft de raad nadien aan onderhavige locatie een woonbestemming toegekend in het bestemmingsplan "Kerkebogten" en is de betekenis van de StructuurvisiePlus in zoverre komen te vervallen.
7.    Gelet hierop en op de betrokken belangen, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Slump    w.g. Kos
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2017
580.