201604223/1/A1.
Datum uitspraak: 10 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], wonend te Enschede,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 26 april 2016 in zaak nr. 14/2639 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Enschede.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2012 heeft het college het verzoek van [appellanten] om handhavend op te treden tegen het door [partij] realiseren van twee paddocks, het aanleggen van een paardenrijbak met drainage en het aanleggen van een wal op het perceel [locatie] te Enschede afgewezen.
Bij besluit van 4 september 2014 heeft het college opnieuw op het door [appellanten] tegen het besluit van 21 september 2012 gemaakte bezwaar beslist en dat bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Bij afzonderlijk besluit van 4 september 2014 heeft het college [partij] onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van de paardenrijbak op het perceel te staken en gestaakt te houden.
Bij uitspraak van 26 april 2016 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college en [partij] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2017, waar [appellant A], bijgestaan door mr. H.J.P. Robers, advocaat te Hengelo, en het college, vertegenwoordigd door R. Wilschut, M.H.J. Hassink en E. Ruiter, zijn verschenen. Ter zitting is tevens gehoord [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
Overwegingen
Inleiding
1. [partij] exploiteert een paardenfokkerij en een manege annex paardenpension op het perceel. Hij heeft zonder de daartoe benodigde omgevingsvergunning een paardenrijbak op het perceel gerealiseerd. [appellanten] wonen op het naastgelegen perceel en vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat. Zij hebben het college daarom verzocht handhavend op te treden.
Beoordeling van het hoger beroep
2. De rechtbank heeft overwogen dat [appellanten] geen belang meer hebben bij de beoordeling van hun beroep tegen het besluit van 4 september 2014, omdat het college bij besluit van 16 november 2015 omgevingsvergunning heeft verleend voor het realiseren en gebruiken van de paardenrijbak voor het met het bestemmingsplan strijdige gebruik voor manege- en paardensportactiviteiten. Handhaving is daarom niet meer mogelijk. De rechtbank heeft het beroep van [appellanten] niet-ontvankelijk verklaard.
3. [appellanten] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college bij besluit van 16 november 2015 ten onrechte omgevingsvergunning heeft verleend. Zij wijzen in dit verband op hetgeen zij hebben aangevoerd in hun hogerberoepschrift tegen de uitspraak van de rechtbank van 26 april 2016 op hun beroep tegen de bij besluit van 16 november 2015 verleende omgevingsvergunning. Nu er voor de paardenrijbak geen omgevingsvergunning had kunnen worden verleend en ook overigens geen reden bestaat om van handhavend optreden af te zien, had het college tegen die bak handhavend moeten optreden, aldus [appellanten].
3.1. Bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2017:1207, heeft de Afdeling het hoger beroep van [appellanten] tegen de uitspraak van de rechtbank van 26 april 2016 op hun beroep tegen de verleende omgevingsvergunning ongegrond verklaard. Hiermee is komen vast te staan dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor het realiseren van een paardenrijbak op het perceel. De rechtbank heeft aldus terecht overwogen dat [appellanten] geen belang meer hebben bij hun beroep tegen het besluit van 4 september 2014 en heeft hun beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Michiels w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2017
473.