ECLI:NL:RVS:2017:1292

Raad van State

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
201604548/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning splitsing woonhuis in Ooij

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 12 mei 2016 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had op 5 december 2014 een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Groesbeek (thans: Berg en Dal) voor een omgevingsvergunning om een woonhuis op een perceel in Ooij te splitsen. Het college heeft deze aanvraag op 1 maart 2015 buiten behandeling gelaten, omdat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor een goede beoordeling. Het college verzocht de appellant om aanvullende gegevens, maar deze zijn niet binnen de gestelde termijn aangeleverd. Het college verklaarde vervolgens het bezwaar van de appellant ongegrond op 13 oktober 2015.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld door de aanvraag buiten behandeling te laten, omdat de appellant niet had voldaan aan de verzoeken om aanvullende informatie. In hoger beroep betoogde de appellant dat de rechtbank had miskend dat het besluit op bezwaar onbevoegd was genomen door de Omgevingsdienst Regio Nijmegen. De Raad van State oordeelde dat het college bevoegd was om het besluit te nemen en dat de rechtbank terecht had overwogen dat de aanvraag niet kon worden behandeld zonder de gevraagde gegevens.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De Raad concludeerde dat het college de aanvraag om omgevingsvergunning terecht buiten behandeling had gelaten, omdat de appellant niet had voldaan aan de eisen die voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk waren. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 mei 2017.

Uitspraak

201604548/1/A1.
Datum uitspraak: 17 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 mei 2016 in zaak nr. 15/7025 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Berg en Dal.
Procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groesbeek (thans: het college van Berg en Dal) de aanvraag om omgevingsvergunning voor het splitsen van het woonhuis op het perceel [locatie] te Ooij buiten behandeling gelaten.
Bij besluit van 13 oktober 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 mei 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nog een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.H.M. Essink, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.A.J. van Dolder en mr. A. Cornelissen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] heeft het college bij brief van 5 december 2014 verzocht de woning op het perceel te mogen splitsen. Het college heeft bij brief van 28 januari 2015 te kennen gegeven dat onvoldoende duidelijk is wat precies is bedoeld met die aanvraag en dat het college vermoedt dat de aanvraag ziet op een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Het college achtte de verstrekte gegevens onvoldoende voor het kunnen behandelen van een dergelijke aanvraag en heeft [appellant] daarom verzocht om aanvullende gegevens te verstrekken. [appellant] heeft de verzochte gegevens niet binnen de door het college gestelde termijn van vier weken verstrekt. Het college heeft de aanvraag daarom vervolgens met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) buiten behandeling gelaten.
Bevoegdheid
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit op bezwaar onbevoegd is genomen door de Omgevingsdienst Regio Nijmegen.
2.1.    Artikel 10:11, eerste lid, van de Awb luidt: "Een bestuursorgaan kan bepalen dat door hem genomen besluiten namens hem kunnen worden ondertekend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich hiertegen verzet."
2.2.    Uit het door het college in beroep overgelegde collegevoorstel van 22 september 2015 en het terzake verhandelde ter zitting blijkt dat het college overeenkomstig het hierin neergelegde advies heeft besloten het door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond te verklaren en de heer mr. P.M. Muselaers, hoofd afdeling juridische zaken Omgevingsdienst Regio Nijmegen te mandateren het besluit op bezwaar te ondertekenen. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het besluit op bezwaar door het college zelf en niet door de Omgevingsdienst is genomen. Het betoog faalt.
Buiten behandeling laten
3.    [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn aanvraag om omgevingsvergunning niet met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling heeft kunnen laten. Hiertoe voert hij aan dat de bij brief van 28 januari 2015 door het college gevraagde gegevens en bescheiden niet noodzakelijk zijn voor een goede beoordeling van de aanvraag tot splitsing van de woning. [appellant] wijst er op dat het college de beschikking heeft over de recent verleende bouwvergunning voor het woongebouw waaruit de splitsing in twee woonruimtes reeds blijkt. [appellant] voert voorts aan dat in redelijkheid niet van hem kon worden verlangd de gevraagde stukken te overleggen, nu volgens het college niet was voldaan aan de in het bestemmingsplan opgenomen inhoudseis en het college de aanvraag om die reden toch niet zou inwilligen.
3.1.    Artikel 4:2 van de Awb luidt:
"1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de aanvrager;
b. de dagtekening;
c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.
2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen."
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, luidt: " Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen."
Artikel 4.4, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) luidt: "Onverminderd artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en voor zover dat naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig is voor het nemen van de beslissing op de aanvraag, verstrekt de aanvrager bij de aanvraag de bij ministeriële regeling aangewezen gegevens en bescheiden ten aanzien van de activiteiten binnen het project waarop de aanvraag betrekking heeft."
Artikel 22.1.2, onder a, onder 1, van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2013" luidt: "Voor het aantal woningen geldt het volgende: per hoofdgebouw maximaal één woning is toegestaan."
Artikel 22.3.3 luidt: "Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 22.1.2, onder a, teneinde het splitsen van woningen in twee woningen mogelijk te maken, mits:
a. de te splitsen woning, met eventueel bestaande voormalige inpandige bedrijfsruimten, een inhoud heeft van minimaal 1000 m³,
(…)."
3.2.    De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de bij brief van 28 januari 2015 gevraagde gegevens en bescheiden niet noodzakelijk heeft kunnen achten voor een goede beoordeling van de aanvraag.
Zoals het college in de brief van 28 januari 2015 terecht heeft vermeld, blijkt uit de aanvraag van 5 december 2014 onvoldoende duidelijk wat [appellant] precies aanvraagt. Omdat het college het vermoeden heeft dat [appellant] beoogt om het college te vragen om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 22.3.3 van de planregels, omgevingsvergunning te verlenen, heeft het college [appellant] verzocht de naar zijn oordeel voor de beslissing op een dergelijke aanvraag benodigde gegevens te verstrekken. [appellant] dient onder meer met gebruikmaking van een formeel correct aanvraagformulier als bedoeld in artikel 4.2 van het Bor alsnog een schriftelijke aanvraag in te dienen die voldoet aan de daaraan in het Bor en de Regeling omgevingsrecht (hierna: de Mor) gestelde eisen. Het college heeft hierbij ten behoeve van de berekening van de inhoud van de te splitsen woning specifiek verzocht om gemaatvoerde tekeningen van de vergunde bestaande situatie en de gewenste situatie ter plaatse. Voorts is verzocht om een berekening van de inhoud van de woning die op basis van voormelde gemaatvoerde tekeningen kan worden gecontroleerd. Alle maten die in de berekening worden genoemd, dienen op de gemaatvoerde tekeningen te zijn opgenomen.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, schrijft artikel 2.3, aanhef en onder d, van de Mor voor dat de aanvrager een situatietekening van de bestaande en de nieuwe toestand overlegt. Mede daaruit blijkt waarop de aanvraag ziet en alleen dan kan een toetsing aan het bestemmingsplan plaatsvinden. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college deze gegevens gelet op de bij besluit van 23 januari 2012 verleende omgevingsvergunning voor de verbouwing van de woning in dit geval voor een beoordeling van de aanvraag niet nodig had. Reeds omdat deze omgevingsvergunning slechts voor het plaatsen van een nieuw dak en het bouwen van een voorportaal betrekking had op één woongebouw en het college ermee bekend is - naar ook niet in geschil is - dat in afwijking van deze vergunning is gebouwd, kan het college op basis van de bij die vergunning behorende tekeningen geen goed beeld krijgen van de gewenste situatie. In de omstandigheid dat het college in de brief van 28 januari 2015 heeft aangegeven dat [appellant] er rekening mee moet houden dat vergunningverlening met toepassing van artikel 22.3.3 van de planregels in verband met de inhoud van het gebouw niet mogelijk is en dat het college ook anderszins niet zal willen meewerken aan een woningsplitsing, heeft de rechtbank terecht evenmin reden gezien voor het oordeel dat het college de verstrekking van de aanvullende gegevens niet mocht verlangen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, kan het college de aanvraag pas toetsen aan het bestemmingsplan als het beschikt over de verzochte gegevens. Pas dan kan het college adequaat beoordelen of voldaan wordt aan de terzake in de planregels - voor het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid - opgenomen voorwaarde, en of - als dat het geval mocht blijken te zijn - het in het licht van een goede ruimtelijke ordening en de uitkomst van een afweging van de betrokken belangen bereid is toepassing te geven aan die afwijkingsbevoegdheid.
Nu [appellant] de verzochte gegevens niet binnen de gegeven termijn heeft verstrekt, heeft het college de aanvraag om omgevingsvergunning met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling kunnen laten.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Hoekstra    w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2017
604.