201607154/1/A2.
Datum uitspraak: 24 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 26 augustus 2016 in zaak nr. 16/866 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 20 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over 2014 definitief berekend en op nihil vastgesteld en bepaald dat [appellant] de te veel uitbetaalde voorschotten huurtoeslag met rente moet terugbetalen.
Bij besluit van 21 maart 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2017, waar [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] woont in het huis van zijn schoonmoeder, [schoonmoeder] aan de [locatie] te [plaats]. In 2014 woonde ook de dochter van [appellant], [dochter], op dat adres. De schoonmoeder van [appellant] is op 27 november 2013 opgenomen in een verpleegtehuis.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellant] in 2014 op zijn verzoek voorschotten huurtoeslag verstrekt.
Besluitvorming
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan zijn besluit op bezwaar ten grondslag gelegd dat alleen een huurder van een zelfstandige woonruimte voor huurtoeslag in aanmerking komt. Dit betekent dat de woning een eigen toegangsdeur heeft die de huurder van binnen en buiten op slot kan doen. Verder moet de woning een eigen woon(slaap)kamer, een eigen keuken met aanrecht, een aan- en afvoer voor water, een aansluitpunt voor een kooktoestel en een eigen toilet met waterspoeling hebben. [appellant] heeft met de door hem overgelegde stukken niet aangetoond dat hij een zelfstandig deel van de woning aan de [locatie] bewoonde, aldus de dienst.
Beroep
3. De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen er volgens vaste rechtspraak van de Afdeling in beginsel van uit mag gaan dat op één adres in de basisregistratie personen (hierna: BRP) één zelfstandige woning is gelegen en degenen die op hetzelfde adres zijn ingeschreven, met uitzondering van de onderhuurder en degenen die behoren tot diens huishouden, mag aanmerken als medebewoners die behoren tot hetzelfde huishouden als de aanvrager van huurtoeslag. Het is aan de aanvrager om aan te tonen dat op één adres meer zelfstandige woningen zijn gelegen door bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat de gehuurde woning beschikt over een eigen toegang en wezenlijke voorzieningen die niet met andere bewoners op hetzelfde adres worden gedeeld. Verder dient de huurder aan te tonen dat degene die de Belastingdienst/Toeslagen heeft aangemerkt als medebewoner niet tot zijn huishouden behoort of heeft behoord.
[appellant] heeft geen stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat hij en zijn dochter elk afzonderlijk een zelfstandige woonruimte huurden en bewoonden. Dat de dochter van [appellant] in 2014 geheel zelfstandig heeft zorggedragen voor onder meer haar inkomsten en studiekosten maakt niet dat haar woonruimte als zelfstandige woonruimte moet worden beschouwd.
Onder deze omstandigheden mocht de Belastingdienst/Toeslagen uitgaan van de inschrijving in de BRP en de dochter van [appellant] aanmerken als zijn medebewoner. Dat betekent dat de dienst het inkomen van de dochter van [appellant] terecht heeft betrokken bij de vaststelling van de aanspraak van [appellant] op huurtoeslag over 2014 en dat hij de toeslag terecht op nihil heeft vastgesteld, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij geen aanspraak op huurtoeslag over 2014 heeft, omdat hij geen zelfstandige woonruimte huurt. Volgens [appellant] hadden hij en zijn dochter elk een aparte huurovereenkomst en bewoonden zij twee zelfstandige woonruimten. De woning heeft twee keukens, meerdere toiletten en twee badkamers. Verder hebben beide woonruimten elk een eigen toegang, aldus [appellant].
4.1. [appellant] heeft in hoger beroep een door hemzelf getekende plattegrond van het huis aan de [locatie] te [plaats] overgelegd. Ter zitting heeft hij aan de hand van deze plattegrond toegelicht dat zijn dochter gebruikmaakte van de toegangsdeur aan de achterzijde van de woning en dat zij haar woonruimte kon bereiken via de bijkeuken en de keuken van het deel van de woning dat hij huurt. Desgevraagd heeft [appellant] te kennen gegeven dat zijn dochter en hij vrije toegang hadden tot elkaars vertrekken. Daarmee is komen vast te staan dat [appellant] geen zelfstandige woonruimte bewoonde.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt verder tevergeefs dat hij aanspraak heeft op huurtoeslag, ook als moet worden aangenomen dat hij een onzelfstandige woonruimte bewoont, omdat de Belastingdienst/Toeslagen ook huurtoeslag toekent aan studenten die een keuken, toiletten, badkamers delen en gebruikmaken van een gezamenlijke ingang. Zoals de Belastingdienst/Toeslagen in zijn in hoger beroep ingediende schriftelijke uiteenzetting heeft toegelicht, komt een huurder van een onzelfstandige woonruimte alleen voor huurtoeslag in aanmerking als de betreffende woonruimte door de Belastingdienst/Toeslagen is aangewezen, als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag. Dit is niet het geval bij de woonruimte die [appellant] bewoont.
Slotsom
6. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen de dochter van [appellant] mocht aanmerken als zijn medebewoner, haar inkomen derhalve mocht betrekken bij de vaststelling van de aanspraak van [appellant] op huurtoeslag over 2014 en dat de dienst de toeslag terecht op nihil heeft gesteld.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Verheij w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2017
735.