201702004/2/R6.
Datum uitspraak: 31 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna de Awb) in het geding tussen:
Vereniging De Zilveren Schapen (hierna: DZS), gevestigd te Wijdewormer, gemeente Wormerland,
verzoekster,
en
de raad van de gemeente Wormerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Neck Zuid" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft DZS beroep ingesteld.
DZS heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 mei 2017, waar DZS, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en bijgestaan door mr. E. Frieser, rechtsbijstandverlener te Heerlen en de raad, vertegenwoordigd door S.T. Kartopawiro en W. Hilboezen en bijgestaan door mr. J.S. Haakmeester, advocaat te Baarn, is verschenen. Voorts is BPD Ontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde B], en bijgestaan door mr. J.S. Haakmeester, als voornoemd, ter zitting als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het bestemmingsplan voorziet onder meer in de bouw van woningen op gronden waar thans het zogenoemde B-(voetbal)veld van DZS ligt, alsmede in een verplaatsing van de kantine/sportaccommodaties van DZS.
3. DZS kan zich niet verenigen met het bestemmingsplan. Teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
4. De raad en BPD Ontwikkeling B.V. hebben ter zitting te kennen gegeven dat geen omgevingsvergunning zal worden aangevraagd ten behoeve van de bouw van de woningen alvorens de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. Wel zal, indien mogelijk, worden gestart met het voorbelasten van de gronden ten behoeve van de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg naar de nieuwe woonwijk. Ter zitting is vast komen te staan dat het B-(voetbal)veld van DZS niet bij deze werkzaamheden wordt betrokken. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan de mededelingen van de raad en BPD Ontwikkeling B.V. te twijfelen. Gelet hierop kan er van worden uitgegaan dat geen feitelijke werkzaamheden op het terrein van de voetbalvereniging zullen worden verricht, noch dat ten behoeve van die gronden aanvragen om een omgevingsvergunning te verwachten zijn voordat uitspraak is gedaan in de bodemzaak. Derhalve is de voorzieningenrechter van oordeel dat met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid is dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
5. Overigens steunt het beroep van DZS, voor zover gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen", niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de omstandigheid dat DZS voor het eerst na afloop van de zienswijzentermijn bekend is geworden met de inhoud van de anterieure overeenkomst die BPD Ontwikkeling B.V. met het gemeentebestuur heeft gesloten, nu een anterieure overeenkomst over de kosten van grondexploitatie geen op het ontwerpplan betrekking hebbend stuk in de zin van artikel 3:11 van de Awb betreft (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP9587). Gelet op het voorgaande zal het beroep van DZS naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet-ontvankelijk worden verklaard in de bodemprocedure. 6. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek af te wijzen.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Koziolek-Stoof, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Koziolek-Stoof
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2017
749.