ECLI:NL:RVS:2017:142

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
25 januari 2017
Zaaknummer
201608848/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor woningbouwproject in Monster

Op 25 januari 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het hoger beroep van de Bewonersvereniging Verbaalscholver tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 14 oktober 2016 het beroep van de bewonersvereniging gegrond verklaard en de omgevingsvergunning van 15 april 2016 voor het oprichten van negentien woningen op het perceel Molenblok 1 t/m 19 te Monster vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. De bewonersvereniging verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening was dat de verleende omgevingsvergunning in strijd was met het bestemmingsplan en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding en verkeersveiligheid.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 12 januari 2017. Tijdens de zitting zijn de bewonersvereniging, het college van burgemeester en wethouders van Westland, en de vergunninghoudster, BPD Ontwikkeling B.V. Regio Zuid-West, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, verschenen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om de omgevingsvergunning te vernietigen. De argumenten van de bewonersvereniging, waaronder de onzorgvuldigheid van de procedure en de noodzaak van een verklaring van geen bedenkingen, zijn niet overtuigend genoeg bevonden om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de belangen van de vergunninghoudster bij een tijdige start van de bouwwerkzaamheden zwaarder wegen dan de belangen van de bewonersvereniging. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 25 januari 2017.

Uitspraak

201608848/2/A1.
Datum uitspraak: 25 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
Bewonersvereniging Verbaalscholver, gevestigd te Monster, gemeente Westland,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 oktober 2016, gerectificeerd op 24 oktober 2016, in zaak nr. 16/4683 in het geding tussen:
de bewonersvereniging
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland.
Procesverloop
Bij besluit van 15 april 2016 heeft het college aan BPD Ontwikkeling B.V. Regio Zuid-West (hierna: vergunninghoudster) omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van negentien woningen op het perceel Molenblok 1 t/m 19 te Monster (hierna: het perceel).
Bij tussenuitspraak van 21 juli 2016 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld een in het besluit van 15 april 2016 geconstateerd gebrek te herstellen.
Bij brief van 15 augustus 2016 heeft het college de rechtbank een nadere motivering van het besluit van 15 april 2016 toegezonden.
Bij uitspraak van 14 oktober 2016, gerectificeerd op 24 oktober 2016, heeft de rechtbank het door de bewonersvereniging tegen het besluit van 15 april 2016 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de bewonersvereniging hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft de bewonersvereniging de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 januari 2017, waar de bewonersvereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door H. Kartal en mr. P.J.A. Engelvaart, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. C.J. Visser, advocaat te Rotterdam, als belanghebbende gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2. Het project waarvoor omgevingsvergunning is verleend ziet op de realisatie van negentien woningen op een perceel gelegen tegenover de Aalscholver in Monster. De leden van de bewonersvereniging wonen aan de Aalscholver en aan de Rijnweg. De Rijnweg is gesitueerd ten zuidwesten van het perceel.
Het project is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Monster Noord". Om medewerking aan het project te verlenen is het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) ten behoeve van het project van het bestemmingsplan afgeweken.
Behandeling gronden
3. De bewonersvereniging betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de door het college gevolgde procedure die heeft geleid tot het besluit van 15 april 2016 onzorgvuldig is geweest. Daartoe voert zij aan dat de beslistermijn is overschreden, omdat vergunninghoudster in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag om omgevingsvergunning aan te vullen en voorts dat er onvoldoende inspraakmomenten zijn geweest.
3.1. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak de gronden die betrekking hebben op de volledigheid van de aanvraag en de beslistermijn gepasseerd met toepassing van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De bewonersvereniging heeft niet aangevoerd waarom dit oordeel in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Er bestaat in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
3.2. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat de gevolgde procedure wat betreft de mogelijkheden voor inspraak onzorgvuldig is geweest. Dat het college minder inspraakmomenten heeft georganiseerd dan volgens de bewonersvereniging noodzakelijk was, is geen grond voor het oordeel dat het college daarmee in strijd met de wet heeft gehandeld.
4. Het betoog van de bewonersvereniging dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten behoeve van het project een uitwerkingsplan had moeten vaststellen, kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Dit betoog is een herhaling van hetgeen de bewonersvereniging bij de rechtbank heeft aangevoerd. In hoger beroep heeft de bewonersvereniging geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn.
5. Anders dan de bewonersvereniging betoogt, bestaat op voorhand geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in strijd met redelijke eisen van welstand omgevingsvergunning voor het project is verleend. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de welstandscommissie, anders dan door de bewonersvereniging wordt gesuggereerd, bij het uitbrengen van haar advies de beschikking heeft gehad over bouwtekeningen die deel uitmaken van de omgevingsvergunning van 15 april 2016.
6. Het betoog van de bewonersvereniging dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een verklaring van geen bedenkingen van de raad van de gemeente Westland nodig was teneinde omgevingsvergunning voor het project te verlenen, kan evenmin leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Dit betoog is een herhaling van hetgeen de bewonersvereniging bij de rechtbank heeft aangevoerd. Anders dan de bewonersvereniging aanvoert, is de rechtbank in haar uitspraak op deze grond ingegaan. In hoger beroep heeft de bewonersvereniging geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn.
7. De bewonersvereniging betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het project niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. In dat kader voert zij aan dat de ruimtelijke onderbouwing niet is opgesteld door een onafhankelijke deskundige.
7.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3161) bestaat er geen rechtsregel op grond waarvan een ruimtelijke onderbouwing moet zijn opgesteld door een onafhankelijke en onpartijdige persoon of instantie met een bijzondere deskundigheid. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing, reeds omdat deze niet is opgesteld door een onafhankelijke deskundige, ondeugdelijk is.
8. De bewonersvereniging betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het project niet economisch uitvoerbaar is. Volgens haar blijkt uit openbare stukken dat de grond waarop het project is voorzien, voor een te lage prijs is verkocht. De gemeenschap was volgens haar gebaat bij verkoop van de gronden voor een hogere prijs.
8.1. Voorshands is de voorzieningenrechter van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat gelet op het door de vereniging aangevoerde geen grond bestaat voor het oordeel dat het project niet economisch uitvoerbaar is. Het argument dat de gronden voor een te lage prijs zouden zijn verkocht, is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen argument dat een rol kan spelen bij het antwoord op de vraag of het bouwplan economisch uitvoerbaar is.
9. De bewonersvereniging kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorts niet worden gevolgd in haar betoog dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het exploitatieplan niet voldoet aan het bepaalde in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro), reeds omdat geen exploitatieplan is overgelegd door vergunninghoudster.
10. Het betoog van de bewonersvereniging dat de rechtbank niet heeft onderkend dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor het project onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding, kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat, anders dan de bewonersvereniging stelt, artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bro, verplicht tot het vermelden van de uitkomsten van het overleg over de waterhuishouding, maar niet tot het in een officieel stuk weergeven van ieder standpunt van het Hoogheemraadschap daarover.
11. De bewonersvereniging betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in strijd met het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor het project is verleend. In dat kader stelt zij zich op het standpunt dat bij het bepalen van de hoogte van de woningen niet is aangesloten op de bestaande bebouwing aan de Aalscholver, dat niet is voldaan aan het minimale percentage dat is opgenomen voor groenvoorziening en aan de bepalingen in het bestemmingsplan ten aanzien van de infrastructuur ter plaatse.
11.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat met het besluit van 15 april 2016 is besloten van het bestemmingsplan af te wijken, zodat niet ter beoordeling staat of het project in strijd is met het bestemmingsplan. Voor zover de bewonersvereniging bedoelt dat in de ruimtelijke onderbouwing een onjuiste verwijzing is gemaakt naar het bepaalde in het bestemmingsplan over het aansluiten op de bestaande bebouwing, wordt voorshands het volgende overwogen. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat met het aansluiten op de bestaande bebouwing het planologisch regime wordt bedoeld en derhalve voor woningen een maximale hoogte geldt van 10 m. Dat de woningen aan de Aalscholver een feitelijke hoogte hebben van 7 m is, gelet op de betekenis van "bestaande bebouwing", niet relevant.
12. De bewonersvereniging betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college op toereikende wijze heeft gemotiveerd dat sprake is van een verkeersveilige ontsluiting ter plaatse van de aansluiting van het Molenblok op de Aalscholver. Volgens haar is de situatie onoverzichtelijk, omdat de bewoners van de Aalscholver deze straat alleen achteruitrijdend kunnen verlaten. Verder vreest men dat de nieuwe ontsluiting dienst zal doen als tweede aanrijroute voor het strand.
12.1. Het college heeft, nadat het door de rechtbank in de gelegenheid was gesteld om de gekozen verkeersontsluiting nader te motiveren, bij brief van 15 augustus 2016 toegelicht dat de gekozen verkeersontsluiting verkeersveilig is. In die brief staat onder andere dat de mogelijkheid bestaat om te keren in de straat wanneer er een parkeerplaats vrij is en voorts dat kan worden gekeerd op de sectorparkeerplaats aan het eind van de Aalscholver. Verder is door het college een berekening overgelegd van de te verwachten verkeersintensiteit in de Aalscholver in combinatie met die vanuit het Molenblok. Uit die berekening volgt dat tijdens de spits ongeveer één verkeersbeweging per vier minuten zal plaatsvinden in de nieuwe situatie. Ten opzichte van de huidige situatie zal er meer verkeer zijn, maar in absolute aantallen is dit nog steeds zeer beperkt, aldus het college. Volgens het college is de nieuwe situatie wat betreft ander verkeer dan bestemmingsverkeer, bijvoorbeeld strandverkeer, niet wezenlijk anders dan in de huidige situatie en kan dit verkeer, gelet op de beperkte intensiteit van het bestemmingsverkeer, ruimschoots worden opgevangen binnen de capaciteit van de straten.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college met deze brief toereikend heeft gemotiveerd dat sprake is van een verkeersveilige ontsluiting.
13. De bewonersvereniging betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in de ruimtelijke onderbouwing ten onrechte staat dat de stikstofdepositie die het project met zich brengt, geen significante effecten voor het nabijgelegen Natura2000-gebied "Solleveld & Kapittelduinen" heeft.
13.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 19kh, zevende lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw) in samenhang gelezen met artikel 2, eerste lid, van het Besluit grenswaarden Programmatische Aanpak Stikstof geen Nbw-vergunning nodig is voor het project. In dat verband stelt het college dat de voor het project vastgestelde bijdrage aan stikstofdepositie van 0,11 mol/ha/ja niet boven de voor het Natura2000-gebied vastgestelde grenswaarde van 1 mol/ha/ja komt.
13.2. De vraag of voor het project een Nbw-vergunning nodig is, zal in de bodemprocedure beantwoord moeten worden. Ten aanzien van de vraag of in afwachting van de behandeling van de hoofdzaak een voorlopige voorziening getroffen dient te worden, wordt het volgende overwogen. Gelet op hetgeen door de bewonersvereniging in het kader van de Nbw-vergunning is aangevoerd en gelet op de belangen van vergunninghoudster bij een tijdige start van de bouwwerkzaamheden, is de voorzieningenrechter, ook nu de overige gronden van de bewonersvereniging naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak zullen leiden, van oordeel dat het treffen van een voorlopige voorziening niet is aangewezen.
Ingetrokken grond
14. De bewonersvereniging heeft haar grond dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het project voorziet in onvoldoende parkeerplaatsen, ter zitting ingetrokken.
Slotoverwegingen
15. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Kamphorst-Timmer
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2017
776.