201603658/1/A1.
Datum uitspraak: 31 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
Twentepoort B.V., gevestigd te Almelo,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 april 2016 in zaak nr. 15/2709 in het geding tussen:
Twentepoort
en
het college van burgemeester en wethouders van Almelo.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2015 heeft het college aan Orangegas Nederland 2 BV een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een onbemand tankstation op het perceel Rohofstraat 83 te Almelo.
Bij besluit van 2 november 2015 heeft het college het door Twentepoort daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en dat besluit in stand gelaten, met toevoeging van de activiteit afwijken van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 7 april 2016 heeft de rechtbank het door Twentepoort daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Twentepoort hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2017, waar het college, vertegenwoordigd door W. Loman, is verschenen. Twentepoort is met bericht niet verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Orangegas heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor de realisering van een zogeheten CNG-tankstation op het perceel Rohofstraat 83 te Almelo. Het bouwplan betreft een onbemand tankstation waar uitsluitend Groengas getankt kan worden. Orangegas huurt een deel van het perceel van Cogas. Het bouwplan is voorzien aan de Veldkampsweg, waar tevens een in- en uitrit zijn voorzien.
Twentepoort exploiteert een tankstation aan de [locatie]. Twentepoort heeft bezwaren tegen de realisering van het CNG-tankstation op het perceel. Zij stelt dat Orangegas is gehouden het CNG-tankstation op haar terrein te realiseren, omdat zij daartoe een overeenkomst hebben gesloten.
Bestemmingsplan
3. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Rohof-Goossenmaat". Het perceel heeft de bestemming "Bedrijf" en de functieaanduiding "bedrijven tot en met categorie 2". Om realisering van het bouwplan mogelijk te maken, heeft het college de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) gelezen in verbinding met artikel 3.6, onder a, van de planregels.
4. Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wabo luidt: "Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan […], met toepassing van de in het bestemmingsplan […] opgenomen regels inzake afwijking."
Artikel 3.1, aanhef en onder b, van de planregels luidt: "De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding "bedrijven tot en met categorie 2" met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven, verhardingen en groenvoorzieningen. Met dien verstande dat voorgeschreven afstanden zoals genoemd in de bij deze regels behorende Bijlage, Staat van Bedrijfsactiviteiten, in acht worden genomen."
Artikel 3.5 luidt:
"a. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.
b. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan: […];
5. opslag en verkoop van motorbrandstoffen."
Artikel 3.6 luidt:
"a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5 ten behoeve van het gebruik van gronden voor bedrijven die naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk zijn te stellen met de bedrijven zoals toegelaten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar in deze bijlage niet staan vermeld. […]
c. De vergunning als bedoeld in lid a kan slechts verleend worden, indien:
1. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is;
2. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijding gewaarborgd is;
3. het verlenen van de vergunning uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;
4. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
5. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteit van het gebied."
Beoordeling van het hoger beroep
5. Twentepoort betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet bevoegd was de omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wabo gelezen in verbinding met artikel 3.6, onder a, van de planregels. Daartoe voert zij aan dat de opslag en verkoop van motorbrandstoffen in de planregels uitdrukkelijk is aangemerkt als strijdig gebruik en dat met toepassing van artikel 3.6, onder a, van de planregels geen gebruik kan worden vergund dat uitdrukkelijk is aangemerkt als strijdig gebruik. Bovendien voldoet het bouwplan volgens Twentepoort niet aan de voorwaarden als genoemd in artikel 3.6, onder c, van de planregels. In dat verband stelt Twentepoort dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de ruimtelijke impact van het bouwplan gering is.
5.1. Volgens de planregels is het perceel bestemd voor bedrijven tot en met categorie 2 zoals deze voorkomen in de bij de planregels behorende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten. Het bouwplan voorziet in de opslag en verkoop van motorbrandstoffen. De opslag en verkoop van motorbrandstoffen komt niet voor in de Staat van Bedrijfsactiviteiten en wordt in artikel 3.5 van de planregels als strijdig gebruik met het bestemmingsplan aangemerkt. Volgens artikel 3.6, onder a, van de planregels mag het college bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5 ten behoeve van het gebruik van gronden voor bedrijven die naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk zijn te stellen met de bedrijven zoals toegelaten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar in deze bijlage niet staan vermeld. Het college heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Het heeft in dat verband gesteld dat het tankstation voor Groengas kan worden vergeleken met een regulier tankstation (zonder lpg), in welk geval ook sprake is van een bedrijf in de categorie 2. De Afdeling stelt evenwel vast dat in de Staat van Bedrijfsactiviteiten geen tankstations of daarmee vergelijke bedrijven zijn opgenomen. Twentepoort betoogt daarom terecht dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.6, onder a, van de planregels om af te mogen wijken van het bepaalde in artikel 3.5 van de planregels. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
5.2. Het college was, gelet op hetgeen hiervoor onder 5.1 is overwogen, niet bevoegd de omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wabo gelezen in verbinding met artikel 3.6, onder a, van de planregels, als het heeft gedaan. Gelet daarop bestaat er geen belang bij een bespreking van het betoog van Twentepoort dat niet is voldaan aan artikel 3.6, onder c, van de planregels, daargelaten of Twentepoort met betrekking tot dat betoog het relativiteitsvereiste kan worden tegengeworpen.
Het betoog slaagt.
6. Twentepoort betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een evidente privaatrechtelijke belemmering aanwezig is. In een samenwerkingsovereenkomst van 18 januari 2014 tussen Twentepoort en Orangegas is vastgelegd dat Orangegas op het perceel van Twentepoort een CNG-tankstation zal realiseren en exploiteren. Voorts is daarin vastgelegd dat Twentepoort en Orangegas geen soortgelijke overeenkomst zullen aangaan met derden binnen een straal van 5 km om het perceel [locatie]. De rechtbank heeft volgens Twentepoort evenmin onderkend dat realisering van het bouwplan op het perceel Rohofstraat 83 leidt tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau ter plaatse.
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3099) is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. Het college heeft in het besluit op bezwaar van 2 november 2015 gesteld dat niet is gebleken van een privaatrechtelijke belemmering om medewerking aan het bouwplan te verlenen, reeds omdat het niet beschikt over de door Twentepoort bedoelde overeenkomst. In beroep heeft Twentepoort de samenwerkingsovereenkomst in het geding gebracht. Het college heeft die overeenkomst derhalve niet bij zijn besluitvorming kunnen betrekken. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat een eventuele strijd met de door Twentepoort bedoelde exclusiviteitsbepaling geen privaatrechtelijke belemmering is met een evident karakter.
6.2. De rechtbank heeft, anders dan Twentepoort betoogt, terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat zich in dit geval een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau kan voordoen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3617) is een verkooppunt voor motorbrandstoffen naar zijn aard niet aan te merken als een voorziening ten behoeve van de eerste levensbehoeften, zodat zich reeds hierom in dit geval geen duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau kan voordoen. Het betoog faalt.
Conclusie en slot
7. De conclusie is dat het college bij het besluit van 2 november 2015 niet bevoegd was de omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wabo gelezen in verbinding met artikel 3.6, onder a, van de planregels, als het heeft gedaan.
Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling het college opdragen om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak de vraag te beantwoorden of het al dan niet bereid is van het bestemmingsplan af te wijken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo en een daartoe strekkend besluit te nemen. Dat betekent dat het college kan besluiten dat het niet bereid is van het bestemmingsplan af te wijken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo en de gevraagde omgevingsvergunning moet worden geweigerd, of dat het college wel bereid is daaraan toepassing te geven en het college een daartoe strekkend besluit moet nemen. De Afdeling zal het college opdragen de Afdeling en de andere partijen de uitkomst van de uitvoering van de voormelde opdracht mede te delen en voorts een eventuele intrekking of wijziging van de besluiten van 2 november 2015 en 16 juli 2015, dan wel een nieuw besluit, op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Daarbij hoeft artikel 7:9 van de Awb dan wel afdeling 3.4 van de Awb niet te worden toegepast.
8. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt het college van burgemeester en wethouders van Almelo op om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak onder 5.1, 5.2 en 7 is overwogen de vraag te beantwoorden of het al dan niet bereid is van het bestemmingsplan af te wijken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo en een daartoe strekkend besluit te nemen;
- de Afdeling, Orangegas Nederland 2 BV en Twentepoort. de uitkomst mede te delen;
- eventuele intrekking of wijziging van de besluiten van 2 november 2015 en 16 juli 2015, dan wel een nieuw besluit, op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Smulders-Wijgerde, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Smulders-Wijgerde
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2017
672.