ECLI:NL:RVS:2017:1443

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
31 mei 2017
Zaaknummer
201607049/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huurtoeslag en bewijsvoering van huurbetalingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 3 augustus 2016 oordeelde over de afwijzing van haar verzoek om huurtoeslag voor de jaren 2014 en 2015 door de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst had in een besluit van 19 december 2015 besloten niet terug te komen op de afwijzing van het verzoek om huurtoeslag, omdat er onvoldoende informatie was om de toeslag vast te stellen. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellante] gegrond, maar handhaafde de rechtsgevolgen van de afwijzing. In hoger beroep betoogt [appellante] dat zij wel degelijk huur heeft betaald, maar de Raad van State oordeelt dat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat zij de huurkosten heeft gemaakt. De rechtbank had terecht geoordeeld dat [appellante] niet had aangetoond dat zij in 2014 en 2015 de huur contant had voldaan. De overgelegde bankafschriften en verklaringen van het administratiekantoor waren onvoldoende om de huurbetalingen te verifiëren. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201607049/1/A2.
Datum uitspraak: 31 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 augustus 2016 in zaak nr. 16/2367 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen besloten niet terug te komen op de afwijzing van het verzoek om huurtoeslag over de jaren 2014 en 2015.
Bij besluit van 29 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 augustus 2016 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en bepaald dat de rechtsgevolgen, voor zover het ziet op het recht op huurtoeslag over de jaren 2014 en 2015, in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2017, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr T. Altindag-Yazbahar, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellante] huurt de woning [locatie] te Rotterdam. Zij heeft huurtoeslag aangevraagd voor, voor zover hier van belang, de jaren 2014 en 2015. De Belastingdienst/Toeslagen heeft haar bij brief van 28 juli 2015 gevraagd aanvullende gegevens over te leggen. [appellante] heeft niet op dat verzoek gereageerd. Bij besluit van 31 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvragen afgewezen, omdat de dienst over onvoldoende informatie beschikte om de toeslag vast te stellen. Bij de brief van 31 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] in de gelegenheid gesteld om binnen 4 weken na de dagtekening van die brief alsnog te reageren op het verzoek om informatie. Bij brief van 14 september 2015 heeft [appellante] aanvullende informatie verstrekt. Vervolgens heeft de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 19 december 2015 genomen.
2.    Aan het besluit van 19 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat de dienst nog steeds over onvoldoende informatie beschikt om de toeslag te kunnen vaststellen. De bij brief van 14 september 2015 overgelegde informatie is onvolledig, omdat geen informatie is gegeven over de jaarlijkse huurverhogingen en niet is aangetoond dat alle kosten zijn voldaan. Bij het besluit van 29 februari 2016 is dit besluit gehandhaafd. Aan dit besluit is onder meer ten grondslag gelegd dat [appellante] geen stukken heeft overgelegd over de jaarlijkse huurverhogingen en niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten zijn voldaan. De betalingen van de huur zijn gedaan door [administratiekantoor]. Er zijn echter geen kwitanties overgelegd dat de overdracht van de contante huurbetalingen ook zijn gedaan door [administratiekantoor]. [appellante] heeft afschriften met de maandelijkse betalingen overgelegd, terwijl er ook een betalingsherinnering is overgelegd. Hiermee is niet duidelijk wat er nu werkelijk is betaald, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
De rechtbank
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 15 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2190) uit artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder e, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht), degene die aanspraak maakt op huurtoeslag moet kunnen aantonen dat hij huurkosten heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Hieruit volgt dat het aan [appellante] als degene die aanspraak maakt op huurtoeslag is een deugdelijke administratie bij te houden en deze vervolgens aan de Belastingdienst/Toeslagen over te leggen. [appellante] heeft met de overgelegde bankafschriften en de betalingsoverzichten niet aangetoond dat zij in 2014 en 2015 zelf de maandelijkse huurkosten (contant) heeft voldaan. Uit de overgelegde bankafschriften van [schoonmaakbedrijf], het bedrijf dat [appellante] exploiteert, blijkt niet dat zij elke maand geldopnames heeft gedaan om de maandelijkse huurprijs te betalen. Uit de bankafschriften op naam van [administratiekantoor] blijkt niet dat dit administratiekantoor namens [appellante] maandelijks de huurprijs heeft voldaan aan de verhuurder. Zelfs als dat anders zou zijn, is de rechtbank toch van oordeel dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij in 2014 en 2015 de maandelijkse huurkosten contant heeft voldaan. Zij heeft wel bankafschriften overgelegd, maar geen overige betaalbewijzen, zoals kwitanties, waaruit blijkt dat zij de contante geldopnames heeft overgedragen aan [administratiekantoor]. Aan de door [administratiekantoor] overgelegde verklaring kan naar het oordeel van de rechtbank niet de waarde worden toegekend die [appellante] daaraan gehecht wil zien, omdat deze verklaring niet verifieerbaar is aan de hand van objectieve gegevens.
Het hoger beroep
4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet heeft aangetoond dat zij de huur heeft betaald. De rechtbank is ten onrechte voorbijgegaan aan de omstandigheid dat de huurbetalingen, weliswaar met [administratiekantoor] als tussenpersoon, door middel van een bankoverschrijving zijn voldaan aan de verhuurder. Er is volgens [appellante] geen bepaling in de wet of nadere regelgeving waarin administratieve verplichtingen gelden, in het geval wegens praktische omstandigheden gebruik wordt gemaakt van een derde om huurbetalingen te verrichten. De verklaring van [administratiekantoor] dat [appellante] de aan de verhuurder te betalen huur contant aan het administratiekantoor heeft voldaan moet haars inziens voldoende zijn. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat [administratiekantoor] tot huurbetaling zou zijn overgegaan zonder deze contante betalingen te hebben ontvangen. Volgens [appellante] kan niet worden geëist dat de verklaring van [administratiekantoor], die naar eer en geweten is afgelegd, verifieerbaar is aan de hand van objectieve gegevens.
4.1.    Artikel 1, aanhef en onder e, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) luidt:
"In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder: e. huurtoeslag: een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) in de kosten van het huren van een woning."
Artikel 1a, eerste lid, luidt:
"Op deze wet is de Awir, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing."
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Awir luidt:
"In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
h. tegemoetkoming: een financiële bijdrage van het Rijk op grond van een inkomensafhankelijke regeling."
Artikel 18, eerste lid, luidt:
"Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn."
5.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2811) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wht dat degene die aanspraak op huurtoeslag maakt, moet kunnen aantonen dat hij huurkosten heeft gemaakt en wat de hoogte van deze kosten is.
Volgens de met [verhuurder] gesloten huurovereenkomst was [appellante] € 500,00 huur per maand verschuldigd voor de woonruimte aan [locatie] te Rotterdam. Uit de aan de rechtbank overgelegde bankafschriften blijkt dat [administratiekantoor] in de periode januari 2014 tot en met december 2015 18 betalingen heeft gedaan met als omschrijving "Huur [locatie]". In 2016 heeft [administratiekantoor] nog 4 betalingen gedaan met deze omschrijving. Uit deze omschrijvingen blijkt echter niet voor welke maanden de huurbetalingen zijn gedaan. Deze informatie kan niet worden gemist, aangezien [appellante] blijkens de brief van de verhuurder een huurachterstand had van enkele maanden. Voorts blijkt uit de verklaring van [administratiekantoor] niet dat de huur voor [appellante] pas is betaald nadat hij het bedrag van de huur contant heeft ontvangen. In die schriftelijke verklaring staat alleen in het algemeen dat [administratiekantoor] de administratie van [appellante] en haar bedrijf voert en dat hij namens haar internetbetalingen heeft gedaan. [appellante] heeft geen kwitanties van contante betalingen overgelegd. Zij heeft verder geen verklaring van de verhuurder overgelegd dat in 2014 en 2015 de verschuldigde huur is betaald. Dat, naar zij ter zitting heeft gesteld, verhuurder daaraan niet wil meewerken dient voor haar risico te blijven. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt kon stellen dat [appellante] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij kosten heeft gemaakt voor de in 2014 en 2015 verschuldigde huur van de woning [locatie]. Dat de Belastingdienst/Toeslagen pas in augustus 2015 heeft beslist op haar aanvraag en geen voorschot heeft toegekend kan niet leiden tot een ander oordeel. Ook in dat geval mocht van [appellante] worden verwacht dat zij een administratie bijhield, waaruit de huurkosten voor 2014 en 2015 duidelijk zouden blijken.
Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Pans    w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2017
17.