201600392/5/R1.
Datum uitspraak: 25 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake de opheffing of wijziging (artikel 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) van de bij uitspraak van 20 december 2016, in zaak nr. 201600392/4/R1, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen:
[verzoekers], beiden wonend te Wehl, gemeente Doetinchem,
en
de raad van de gemeente Doetinchem,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 20 december 2016, in zaak nr. 201600392/4/R1, heeft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel het besluit van de raad van 29 oktober 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan
"Buitengebied - 2012" (hierna: het plan) geschorst, voor zover het het plandeel betreft met betrekking tot het perceel ter hoogte van Broekstraat 20, kadastraal bekend gemeente Wehl, sectie K nummer 725.
Partijen zijn uitgenodigd om te verschijnen ter zitting, teneinde te beoordelen of toepassing moet worden gegeven aan artikel 8:87, eerste lid, van de Awb.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2017, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. T.J.H. Verstappen, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door E.H.J. Ketels, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de erven [naam partij], vertegenwoordigd door [persoon], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ingevolge artikel 8:87, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
3. Bij bovengenoemde uitspraak heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien op verzoek van [verzoekers] het besluit van 29 oktober 2015 bij wijze van ordemaatregel gedeeltelijk te schorsen in verband met mogelijke onomkeerbare gevolgen, die het verlenen en gebruik maken van de op grond van het plan aangevraagde omgevingsvergunning voor bouwen ten behoeve van een schuurwoning op het perceel ter hoogte van Broekstraat 20, kadastraal bekend gemeente Wehl, sectie K nummer 725, kunnen hebben. Op de aanvraag om omgevingsvergunning diende uiterlijk op 2 januari 2017 te zijn beslist en als er binnen de beslistermijn niet op de aanvraag zou zijn beslist, was de omgevingsvergunning van rechtswege gegeven. Door het plan voor zover dit betrekking heeft op het betrokken plandeel te schorsen, is het plan in zoverre niet langer in werking. Dit betekent dat de op 1 november 2016 ingediende aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen ten behoeve van een schuurwoning op grond van artikel 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dient te worden aangehouden en dat deze aanhouding duurt totdat het bestemmingsplan in zoverre in werking is getreden.
4. De voorzieningenrechter zal in het licht van de door [verzoekers] in hun verzoek aangevoerde gronden beoordelen of er aanleiding bestaat de getroffen voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen.
De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
5. Het bestemmingsplan is volgens [verzoekers] wat het genoemde perceel betreft in strijd met het zogenoemde VAB-beleid vastgesteld en de planregeling voldoet volgens hen niet aan de hiervoor geldende voorwaarden van de in artikel 21.8.2 van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering. Verder betogen [verzoekers] dat de als voorwaardelijke verplichting in artikel 21.5.2 van de planregels vereiste landschappelijke inpassing onvoldoende is verzekerd en dat deze landschappelijke inpassing op onderdelen onduidelijk is.
6. Aan de gronden van het perceel ter hoogte van Broekstraat 20, kadastraal bekend gemeente Wehl, sectie K nummer 725 (hierna: het perceel sectie K nummer 725), zijn ten behoeve van een nieuw te realiseren woning in het plan de bestemming "Wonen" en een bouwvlak toegekend. Uit de verbeelding in samenhang met de planregels blijkt dat binnen het bouwvlak het bouwen van een woning met een maximum volume van 531,5 m3, een maximum goothoogte van 3,5 m en een maximum bouwhoogte van 7 m is toegestaan. Aan de gronden van het perceel Broekstraat 20, kadastraal bekend gemeente Wehl, sectie K nummer 726 (hierna: het perceel sectie K nummer 726), zijn ten behoeve van de bestaande als cultuurhistorisch waardevol aangemerkte voormalige boerderij in het plan de bestemming "Wonen" en een bouwvlak toegekend. Uit de verbeelding in samenhang met de planregels blijkt dat binnen het bouwvlak het bouwen van een woning met een maximum volume van 750 m3, een maximum goothoogte van 3,5 m en een maximum bouwhoogte van 7 m is toegestaan.
7. Uit de plantoelichting blijkt dat voor het perceel Broekstraat 20 toepassing is gegeven aan het zogenoemde VAB-beleid, dat het mogelijk maakt om in ruil voor sloop van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing een nieuwe woning te realiseren. Hiervoor is in de plantoelichting verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing van Sonsbeek Adviseurs van 2 juli 2012. De raad stelt zich op het standpunt dat door voor de nieuw te bouwen woning toepassing te geven aan het VAB-beleid en door deze mogelijkheid voor de gronden van het perceel sectie K nummer 725 als zodanig bij recht te bestemmen, de in artikel 21.8.2 van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering en de hiervoor geldende voorwaarden op deze situatie niet van toepassing zijn. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dit standpunt juist. Dit betekent dat het betoog van [verzoekers] dat de voor het plandeel met betrekking tot het perceel sectie K nummer 725 in het plan opgenomen regeling niet voldoet aan de voorwaarden die in artikel 21.8.2 van de planregels zijn opgenomen voor functieverandering naar wonen, in zoverre feitelijke grondslag mist.
Vervolgens staat ter beoordeling of de planregeling voor de op het perceel sectie K nummer 725 toegestane woning voldoet aan de in het VAB-beleid gestelde eisen. Hierbij is van belang de vraag aan welk beleid de raad de planregeling diende te toetsen. Dit in verband met de in de loop van de tijd verder aangescherpte voorwaarden, waaraan dient te worden voldaan om toepassing te kunnen geven aan functieverandering van voormalige agrarische bebouwing naar wonen. Deze aangescherpte voorwaarden ten opzichte van het VAB-beleid zijn neergelegd in de nota Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld door de raad bij besluit van 4 april 2012 (hierna: de nota Uitgangspunten).
8. Als uitgangspunt geldt dat ten tijde van het nemen van een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden zoals die zich op dat moment voordoen en dat het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. Dit geldt eveneens voor beleid zoals het VAB-beleid. In bijzondere gevallen kan hiervan worden afgeweken.
Het beleid met betrekking tot functieverandering van voormalige agrarische bebouwing naar wonen is door de raad neergelegd in het beleidskader "Hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing, nieuwe landgoederen en landelijk wonen in buitengebied", vastgesteld door de raad bij besluit van 19 april 2007. Het beleid is volgens de raad verder uitgewerkt in het bestemmingsplan "Parapluherziening buitengebied-reconstructie, vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen, nieuwe landgoederen, landelijk wonen, e.a.", vastgesteld door de raad bij besluit van 11 juli 2009 (hierna tezamen: het VAB-beleid).
Aan de planregeling voor de op het perceel sectie K nummer 725 toegestane woning ligt ten grondslag het initiatief voor functieverandering van voormalige agrarische bebouwing naar wonen, waarbij de op het perceel Broekstraat 20, het perceel sectie K nummer 726, aanwezige agrarische gebouwen worden gesloopt en een vrijstaande woning met bijgebouw teruggebouwd wordt binnen een nieuw bouwvlak op het perceel sectie K nummer 725. Uit de door de raad overgelegde overeenkomst van 1 oktober 2012, die is gesloten tussen de gemeente Doetinchem en [partij] en anderen, blijkt dat de op het perceel Broekstraat 20 aanwezige bedrijfsgebouwen zullen worden gesloopt conform de hiervoor te verlenen omgevingsvergunning en dat pas een aanvang met de bouwwerkzaamheden voor een vrijstaande woning met een maximale inhoud van 531,5 m3 en een bijgebouw van 100 m2 conform de hiervoor te verlenen omgevingsvergunning zal worden gemaakt, nadat de te slopen bedrijfsgebouwen ook daadwerkelijk gesloopt zijn. In de overeenkomst is verder opgenomen dat het bouwplan landschappelijk wordt ingepast op een wijze zoals weergegeven in paragraaf 2.3 van de ruimtelijke onderbouwing van 2 juli 2012. Voor de nakoming van de in de overeenkomst neergelegde verplichtingen is voorzien in een derdenbeding en een boetebeding.
Uit de uitspraak van 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3930, op het beroep tegen de in het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 2012", vastgesteld door de raad op 18 juli 2013, voor het perceel sectie K nummer 725 vastgestelde planregeling voor de bouw van een woning, blijkt dat de Afdeling van oordeel was dat het VAB-beleid neergelegd in het beleidskader van 19 april 2007, gelet op het door de raad gevoerde overgangsbeleid, van toepassing bleef en dat de raad bij het nemen van het toen bestreden besluit in zoverre met juistheid van het beleidskader was uitgegaan. Hierbij heeft de Afdeling betrokken dat het initiatief voor functieverandering in dat geval was ingediend vóór 30 november 2010. Verder blijkt uit de uitspraak dat niet aan de strengere voorwaarden van het VAB-beleid, zoals deze zijn neergelegd in de nota Uitgangspunten, hoefde te worden voldaan. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" is door de Afdeling vernietigd en het thans voorliggende plan voorziet in een herstel van de geconstateerde gebreken. Nu de in het plan voor het perceel sectie K nummer 725 vastgestelde planregeling voor de bouw van een woning nog steeds is gebaseerd op het in deze uitspraak genoemde initiatief voor functieverandering, heeft de raad zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook bij het nemen van het thans bestreden besluit in zoverre op het in het beleidskader neergelegde VAB-beleid mogen baseren. In het kader van de behandeling van het beroep in de bodemprocedure zal de Afdeling hierover een definitief oordeel geven. 9. Het VAB-beleid heeft tot doel lege (bedrijfs-)gebouwen te saneren en zodoende de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied te vergroten. Uit het VAB-beleid kan worden afgeleid dat, onder nadere voorwaarden, bouwrechten kunnen worden verkregen om een of meer nieuwe (burger-)woningen te bouwen binnen agrarische percelen, tot een bepaald maximum. Dit hergebruik is volgens het VAB-beleid mogelijk op het moment dat een agrarisch bedrijf stopt en dus overgaat naar een andere bestemming, maar ook als de locatie inmiddels een woonbestemming heeft gekregen. Bij deze functieverandering naar wonen geldt als uitgangspunt, dat het getal van het oppervlak van de te slopen bebouwing mag worden teruggebouwd als inhoud van een woning. Hierbij geldt dat het bebouwde oppervlak (inclusief bijgebouwen) met minimaal 50% dient te worden gereduceerd. De minimale oppervlakte van bebouwing die wordt gesloopt bedraagt 400 m² per woning. Uit het VAB-beleid kan voorts worden afgeleid dat functieverandering alleen van toepassing is op fysiek bestaande, legale vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen die gelegen zijn in het buitengebied. Om de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit te waarborgen, geldt voor de bouw van nieuwe woningen de voorwaarde dat een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing plaatsvindt.
10. [verzoekers] betogen allereerst dat het plan in strijd met het VAB-beleid is vastgesteld, omdat de gesloopte oppervlakte aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing van 731,5 m2 niet voldoet aan de minimale sloopoppervlakte. Nu uit het VAB-beleid blijkt dat de minimale oppervlakte van bebouwing die wordt gesloopt 400 m² per woning dient te bedragen, wordt daaraan in dit geval voldaan. Voor zover [verzoekers] in dit verband betogen dat de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing reeds is gesloopt, overweegt de voorzieningenrechter dat in het VAB-beleid niet als voorwaarde is gesteld dat ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan de bedrijfsbebouwing nog aanwezig moet zijn. Uit de genoemde overeenkomst die met de initiatiefnemer is gesloten blijkt duidelijk dat voor de functieverandering naar wonen ten behoeve van de op het perceel sectie K nummer 725 te bouwen woning de voormalige bedrijfsbebouwing op het perceel Broekstraat 20 als slooprecht wordt ingezet. Niet bestreden is dat het bij deze bedrijfsbebouwing fysiek bestaande, legale vrijgekomen gebouwen betrof. Onder deze omstandigheden gaat de voorzieningenrechter er vooralsnog vanuit dat hiermee in zoverre is voldaan aan de voorwaarden van het VAB-beleid.
11. [verzoekers] betogen verder dat onvoldoende is gemotiveerd waarom de te bouwen woning niet is voorzien ter plaatse van het perceel Broekstraat 20, het perceel sectie K nummer 726, waar de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Zij betwisten in dat verband dat sprake is van een zogenoemde knellocatie. Het akoestisch onderzoek van 12 november 2008, waarnaar in de ruimtelijke onderbouwing wordt verwezen, op grond waarvan de raad zich op het standpunt stelt dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van de A18 ter plaatse van de gevels van de voormalige boerderij zodanig is dat de maximale ontheffingswaarde in buitenstedelijk gebied van 53 dB wordt overschreden, is volgens [verzoekers] niet langer actueel. Zij wijzen in dit verband op de wijziging van het wettelijk regime, neergelegd in het Reken- en meetvoorschrift 2012, als gevolg waarvan gerekend dient te worden met een aftrek van 3 respectievelijk 4 dB voor het ontvangerpunt, in plaats van de in het akoestisch onderzoek gehanteerde aftrek van 2 dB, waardoor de maximale ontheffingswaarde ter plaatse van de voormalige boerderij niet wordt overschreden. Verder wijzen zij erop dat het akoestisch onderzoek uitgaat van een onjuiste uitgangssituatie, nu hierin ten onrechte geen rekening is gehouden met de aanwezigheid van de aarden wal, die is gelegen tussen de A18 en de percelen ter hoogte van Broekstraat 20. De aanwezigheid van deze aarden wal is, gelet op de inhoud van het inrichtingsplan behorende tot de als voorwaardelijke verplichting in het plan opgenomen landschappelijke inpassing, volgens de raad kennelijk noodzakelijk vanwege een goede ruimtelijke ordening. Gelet op deze noodzaak had de aanwezigheid van de aarden wal moeten worden betrokken in de beoordeling van de akoestische situatie en zou dit tot de conclusie hebben geleid dat ter plaatse van de voormalige boerderij een geluidbelasting vanwege de A18 heerst, die lager is dan de maximale ontheffingswaarde, aldus [verzoekers]. Onder deze omstandigheden is ter plaatse van het perceel sectie K nummer 726 volgens hen geen sprake van een knellocatie.
Ten slotte wijzen [verzoekers] erop dat uit nadien uitgevoerd akoestisch onderzoek blijkt dat ter plaatse van de op het perceel sectie K nummer 725 te bouwen woning wel sprake is van een knellocatie, aangezien op dat perceel niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan worden voldaan en ten behoeve van de realisering van de te bouwen woning door het college van burgemeester en wethouders een besluit tot het vaststellen van hogere waarden dient te worden verleend.
11.1. Uitgangspunt van het VAB-beleid is dat wanneer na de sloop van vrijgekomen agrarische bebouwing een hoofdgebouw behouden blijft, de nieuwbouw wordt gerealiseerd in de directe nabijheid van, en in een cluster rond, een gemeenschappelijk erf met het betreffende hoofdgebouw, tenzij sprake is van een zogenoemde knellocatie. Hiervan kan sprake zijn als vanuit milieutechnische of ruimtelijke eisen bouwen op de slooplocatie niet mogelijk is, bijvoorbeeld als de locatie in de geluidzone van de autosnelweg ligt.
11.2. In de hiervoor genoemde uitspraak van 5 november 2014 heeft de Afdeling overwogen dat de raad zich wat betreft de in het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 2012" voor het perceel sectie K nummer 725 vastgestelde planregeling voor de bouw van een woning, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gronden in de directe nabijheid van de voormalige boerderij aan de Broekstraat 20 konden worden aangemerkt als knellocatie, zodat kon worden afgeweken van het uitgangspunt van het VAB-beleid dat de woning mogelijk wordt gemaakt in de directe nabijheid van, en in een cluster rond, een gemeenschappelijk erf met deze voormalige boerderij. Voor dit oordeel had de raad het akoestisch rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai", dat op 12 november 2008 in opdracht van [persoon] is uitgebracht door Ecopart (hierna: het akoestisch onderzoek) als uitgangspunt genomen. De Afdeling heeft hierover het volgende overwogen:
"In het akoestisch onderzoek is onderzocht of ergens op de gronden behorende bij de Broekstraat 20 de geluidbelasting op een gevel minder dan 48 dB zal kunnen bedragen. Volgens het akoestisch onderzoek is dit niet mogelijk zonder dat een aarden wal wordt gerealiseerd langs de perceelsgrens. De realisatie van een dergelijke aarden wal langs de perceelsgrens past volgens de raad echter niet bij het karakter van de omgeving en zou bovendien onevenredige kosten met zich brengen. Ter zitting is gebleken dat de eigenaar van de voormalige boerderij aan de Broekstraat 20 niettemin een aarden wal heeft aangelegd nadat het akoestisch onderzoek is uitgebracht. De raad heeft ter zitting toegelicht dat geen duidelijkheid bestaat over het voortbestaan van de aarden wal gedurende de planperiode. De Afdeling ziet in hetgeen [personen] hebben aangevoerd geen aanleiding om de raad niet te volgen in zijn standpunt dat het in deze situatie onwenselijk is de realisatie van een VAB-woning afhankelijk te stellen van het voortbestaan van de bedoelde wal, hetgeen in het plan ook niet is gedaan. Gelet hierop heeft de raad in dit geval ervan kunnen afzien om bij de beoordeling of sprake is van een zogenoemde knellocatie rekening te houden met de bedoelde aarden wal. De raad heeft zich onder verwijzing naar het akoestisch onderzoek op het standpunt gesteld dat de geluidbelasting die vanwege het wegverkeer over de A18 zou optreden op een gevel van een woning die zou worden gerealiseerd op de gronden behorende bij de voormalige boerderij aan de Broekstraat 20 zonder realisatie van een aarden wal zodanig hoog is dat deze locatie een knellocatie is. [personen] hebben dit standpunt op zichzelf niet gemotiveerd betwist".
11.3. De voorzieningenrechter stelt vast dat in artikel 21.5.2 van de planregels voor het perceel Broekstraat 20 een voorwaardelijke verplichting is opgenomen, welke luidt: "Indien en zodra de gronden in gebruik zijn genomen overeenkomstig de bestemming moet op het terein [lees: terrein], behorend bij de bestaande en de te realiseren woning de landschappelijke inrichting zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden overeenkomstig het 'plan voor de landschappelijke inpassing van een nieuw erf en nieuwbouw op de locatie naast Broekstraat 20 te Wehl' van GroenWerkXL uit Varsseveld d.d. 29 juni 2012, bijlage 21 van de regels". De als voorwaardelijke verplichting voorgeschreven landschappelijke inpassing is dezelfde als die is genoemd in de ruimtelijke onderbouwing, die de raad als bijlage 25 bij de plantoelichting heeft gevoegd en aan de voor het perceel sectie K nummer 725 vastgestelde planregeling voor de bouw van een woning ten grondslag heeft gelegd. Dit is dezelfde landschappelijke inpassing die is genoemd in de tussen de gemeente Doetinchem en [partij] en anderen gesloten overeenkomst van 1 oktober 2012, ten aanzien waarvan is voorzien in een derdenbeding en boetebeding. Dit betekent dat de vereiste landschappelijke inpassing, zoals neergelegd in het in artikel 21.5.2 van de planregels genoemde inrichtingsplan, in zoverre planologisch is verzekerd en dat de hierin voorgeschreven landschappelijke inpassing dient te worden gerealiseerd en in stand moet worden gehouden.
In geschil is of, en zo ja in hoeverre, de aanwezigheid van een aarden wal rondom de percelen sectie K nummers 725 en 726 deel uitmaakt van de vereiste landschappelijke inpassing. Afhankelijk van het antwoord op deze vraag, dient te worden beoordeeld of de aanwezigheid van de aarden wal onderdeel uitmaakt van de voorwaardelijke verplichting en daarmee onderdeel uitmaakt van het plan. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de aarden wal door de raad diende te worden betrokken bij de vraag of de gronden in de directe nabijheid van de voormalige boerderij aan de Broekstraat 20 kunnen worden aangemerkt als knellocatie en al dan niet in aanmerking had moeten worden genomen bij de beoordeelde akoestische situatie wat betreft de geluidbelasting van de A18 ter plaatse, zodat kon worden afgeweken van het uitgangspunt van het VAB-beleid dat de woning mogelijk wordt gemaakt in de directe nabijheid van, en in een cluster rond, een gemeenschappelijk erf met deze voormalige boerderij. Hierbij is van belang dat in het VAB-beleid niet nader is gedefinieerd op welk moment van een knellocatie sprake moet zijn.
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit het in artikel 21.5.2 van de planregels genoemde inrichtingsplan en de daarbij behorende legenda blijkt dat tussen de A18 en de percelen sectie K nummers 725 en 726 is voorzien in een "Bosje, opp. 185 m2 op wallichaam" dat dient te bestaan uit daarbij met name genoemde beplanting, met aantallen, leeftijd en maten. Ter zitting is onweersproken gesteld dat sinds 2012 in elk geval langs het perceel sectie K nummer 726 een aarden wal met een hoogte van ongeveer 5 m met daarop beplanting aanwezig is. De raad meent dat het inrichtingsplan langs het perceel sectie K nummer 725 niet voorziet in een aarden wal, maar uitsluitend in de voorgeschreven beplanting en de raad staat verder op het standpunt dat de aarden wal geen deel uitmaakt van het inrichtingsplan. De in het inrichtingsplan voorgeschreven beplanting is volgens de raad alleen op de aarden wal aangebracht omdat deze op dat moment al aanwezig was. De voorzieningenrechter ziet, gelet op de legenda, vooralsnog niet dat het inrichtingsplan wat betreft de aanduiding van een bosje op wallichaam een onderscheid maakt tussen beide percelen en dat het wallichaam, waarmee blijkbaar de aarden wal is bedoeld, geen onderdeel uitmaakt van de in het inrichtingsplan vereiste landschappelijke inpassing.
Gelet op het inrichtingsplan en de gebleken aanwezigheid van de vereiste beplanting op een aarden wal ter hoogte van het perceel sectie K nummer 726, kan niet op voorhand worden uitgesloten dat de aanwezigheid hiervan een zodanig geluidwerend effect heeft dat, anders dan de raad eerder in het kader van het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 2012" heeft geoordeeld, de gronden in de directe nabijheid van de voormalige boerderij aan de Broekstraat 20, op het perceel sectie K nummer 726, niet kunnen worden aangemerkt als knellocatie in de zin van het VAB-beleid. Vast staat dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan daarnaar geen akoestisch onderzoek is verricht. Hierbij komt de door [verzoekers] genoemde omstandigheid dat het aan het plan ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek mogelijk niet langer actueel is in verband met de wijziging van het wettelijk regime, neergelegd in het Reken- en meetvoorschrift 2012, als gevolg waarvan volgens hen gerekend dient te worden met een aftrek van 3 respectievelijk 4 dB voor het ontvangerpunt.
In dit verband dient verder te worden bezien of het in zoverre relevant is dat, zoals uit het door de raad overgelegde akoestisch rapport van Ecopart van 11 april 2016 blijkt en door de raad ter zitting is bevestigd, ook ter plaatse van de op het perceel sectie K nummer 725 te bouwen woning de situatie zo is dat niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan worden voldaan en dat, zoals ter zitting is verklaard, ten behoeve van de realisering van de te bouwen woning een besluit tot het vaststellen van hogere waarden noodzakelijk is.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vereist een en ander nader onderzoek waarvoor deze procedure zich niet leent. Eerst in het kader van de behandeling van het beroep in de bodemprocedure zal de Afdeling hierover een definitief oordeel kunnen geven.
12. Verder betogen [verzoekers] dat voor de locatie van de in het plan op het perceel sectie K nummer 725 voorziene woning in strijd met het VAB-beleid geen beweging van het buitengebied naar een dorps- of stadsrandzone of uit de ecologische verbindingszone plaatsvindt en dat ten onrechte de bouwkavel wordt vergroot, nu een nieuw bestemmingsvlak "Wonen" is toegekend voor de gronden betreffende het perceel sectie K nummer 725 met een oppervlakte van ongeveer 1.600 m².
12.1. In het VAB-beleid is vermeld dat vervangende nieuwbouw ook op een andere plaats mag worden opgericht, mits dit een beweging van het buitengebied naar een dorps- of stadsrandzone is of uit de ecologische verbindingszone. De oppervlakte van het bouwkavel mag niet worden vergroot.
12.2. In de hiervoor genoemde uitspraak van 5 november 2014 heeft de Afdeling dienaangaande als volgt overwogen:
"Uit het beleidskader kan niet worden afgeleid of en zo ja, welke betekenis in het onderhavige geval toekomt aan de voormelde voorwaarden dat vervangende nieuwbouw ook op een andere plaats mag worden opgericht, mits dit een beweging is van het buitengebied naar een dorps- of stadsrandzone of uit de ecologische verbindingszone, en dat de oppervlakte van het bouwkavel niet mag worden vergroot. Op grond van de andere stukken en het verhandelde ter zitting kon hierover ook geen duidelijkheid worden verkregen. Evenmin kon worden vastgesteld of en zo ja, om welke redenen volgens de raad aan deze voorwaarden wordt voldaan. Gelet hierop geeft hetgeen [personen] hebben aangevoerd, aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het plan in zoverre in overeenstemming zou zijn met het beleidskader. In zoverre slaagt het betoog".
12.3. De raad heeft in de plantoelichting gesteld dat voor de locatie van de in het plan op het perceel sectie K nummer 725 voorziene woning geldt, dat bij de voorziene locatie sprake is van een "beweging naar een dorps- of stadsrandzone". De keuze is gemaakt om de woning toe te staan op de nu voorziene locatie. Deze locatie ligt aan de toegangsweg naar Broekstraat 20 en is ook de toegangsweg voor Broekstraat 18. De nieuw te bouwen woning vormt door de gekozen locatie samen met Broekstraat 18 en 20 een bebouwingscluster dat past binnen de schaal van het bestaande landschap, aldus de raad.
12.4. De voorzieningenrechter stelt vast dat de raad met hetgeen hierover in de plantoelichting is gesteld niet nader heeft gemotiveerd waarom hiermee in dit geval is voldaan aan de in het VAB-beleid opgenomen voorwaarde dat dit een beweging van het buitengebied naar een dorps- of stadsrandzone is. De raad heeft ter zitting verklaard dat uit het VAB-beleid niet volgt dat een nieuwe woning in dat geval verplaatst moet worden naar een dorps- of stadsrandzone zelf, maar dat het voldoende is om een dergelijke woning in de richting van een dorps- of stadsrandzone te verplaatsen. Volgens de raad staat in het VAB-beleid niet nader omschreven wat met de gestelde voorwaarde is bedoeld. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de nota Uitgangspunten wel als voorwaarde voor nieuwbouw op een andere locatie is gesteld dat dit richting dorps- of stadsrandzone en/of uit een ecologische verbindingszone moet, maar dat in het voor de thans voorliggende planregeling geldende VAB-beleid als voorwaarde geldt dat dit moet gaan om een beweging van het buitengebied naar een dorps- of stadsrandzone of uit de ecologische verbindingszone. De voorzieningenrechter betwijfelt of de raad voldoende heeft gemotiveerd dat in dit geval aan deze voorwaarde is voldaan. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het bouwvlak op het perceel sectie K nummer 725 weliswaar in de richting van de kern van Doetinchem wordt geschoven, maar dat de afstand tussen het bouwvlak op het perceel sectie K nummer 726 en het bouwvlak op het perceel sectie K nummer 725, waar de nieuwe woning is voorzien, slechts ongeveer 40 m bedraagt en dat de afstand van het perceel sectie K nummer 725 tot de bestaande bebouwing van de woonwijk Dichteren, zoals [verzoekers] onweersproken hebben gesteld, ongeveer 600 m bedraagt.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vereist ook dit aspect nader onderzoek waarvoor deze procedure zich niet leent. Eerst in het kader van de behandeling van het beroep in de bodemprocedure zal de Afdeling hierover een definitief oordeel kunnen geven.
13. Onder bovengenoemde omstandigheden is vooralsnog onduidelijk of de planregeling voor de op het perceel sectie K nummer 725 toegestane woning in alle opzichten voldoet aan de in het VAB-beleid gestelde voorwaarden. Ten einde mogelijke onomkeerbare gevolgen als gevolg van het in werking zijn van het plan te voorkomen, ziet de voorzieningenrechter voldoende grond om de schorsing voort te laten duren. De in de uitspraak van 20 december 2016, in zaak nr. 201600392/4/R1, getroffen voorlopige voorziening wordt gehandhaafd.
14. Voor zover [verzoekers] hebben verzocht een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot de in artikel 21.5.2 van de planregels opgenomen voorwaardelijke verplichting met betrekking tot het inrichtingsplan over de landschappelijke inpassing, ziet de voorzieningenrechter daartoe geen aanleiding. Hierbij acht de voorzieningenrechter van belang dat deze landschappelijke inpassing van het perceel sectie K nummer 725 niet is vereist zolang de gronden van dit perceel niet overeenkomstig de bestemming in gebruik zijn genomen en dat ter zitting is gebleken dat de landschappelijke inpassing van het perceel sectie K nummer 726 in de vorm van beplanting in meer of mindere mate overeenkomstig het inrichtingsplan is aangebracht. [verzoekers] hebben in zoverre geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening.
15. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. handhaaft de schorsing van het besluit van de raad van de gemeente Doetinchem van 29 oktober 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied - 2012", voor zover het het plandeel met betrekking tot het perceel ter hoogte van Broekstraat 20, kadastraal bekend gemeente Wehl, sectie K nummer 725, betreft;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Doetinchem tot vergoeding van bij [verzoekers] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
III. gelast dat de raad van de gemeente Doetinchem aan [verzoekers] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Plambeck
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2017
159.