201703101/1/A1.
Datum uitspraak: 2 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te Arnhem,
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem,
verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 4 april 2017 heeft het college een reactie gegeven op de door [verzoekster] ingediende zienswijze tegen het voornemen om aan de Grijpskerkstraat te Arnhem (locatie 20) een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) te plaatsen.
[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 mei 2017, waar het college, vertegenwoordigd door G. Weenink en G. Boonzaaijer, is verschenen. [verzoekster] is met bericht niet verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Bij brief van 4 april 2017 heeft het college een reactie gegeven op de door [verzoekster] ingediende zienswijze tegen het voornemen om aan de Grijpskerkstraat een ORAC te plaatsen (locatie 20). In de brief heeft het college zich op het standpunt gesteld dat geen van de door [verzoekster] aangedragen locaties beter is dan de geselecteerde locatie, om welke reden locatie 20 aan de Grijpskerkstraat blijft gehandhaafd.
Bij brief 2 mei 2017 heeft het college gereageerd op het door [verzoekster] tegen de brief van 4 april 2017 gemaakte bezwaar. Het college heeft zich daarin op het standpunt gesteld dat het plaatsen van ORAC’s moet worden aangemerkt als feitelijk handelen. Het college stelt zich op het standpunt dat de brief van 4 april 2017 niet op rechtsgevolg is gericht en dus geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, zodat daartegen geen bezwaar kan worden gemaakt.
3. Artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer luidt: "De gemeenteraad stelt in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast."
Artikel 4.2.2.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor Arnhem (hierna: de APV) luidt: "Burgemeester en wethouders dragen zorg voor ten minste één daartoe ter beschikking gestelde plaats binnen de gemeente, waar in voldoende mate gelegenheid wordt geboden om huishoudelijke afvalstoffen, met inbegrip van grof huishoudelijk afval, achter te laten."
Artikel 4.2.2.4 luidt: "Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen:
a. ter inzameling aan te bieden aan een ander dan de inzameldienst of een inzamelaar als bedoeld in artikel 4.2.2.2, eerste lid;
b. over te dragen aan een ander dan een inzamelaar als bedoeld in artikel 4.2.2.2, eerste lid; of
c. achter te laten op een andere plaats dan de inzamelplaats, bedoeld in artikel 4.2.2.3.
4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter geeft de brief van 4 april 2017 informatie over de definitieve aanwijzing van de Grijpskerkstraat (locatie 20) voor het plaatsen van een ORAC. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de brief van 4 april 2017 geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. De voorzieningenrechter gaat er evenwel van uit dat aan de brief van 4 april 2017 een aan het college toe te rekenen, schriftelijke beslissing tot aanwijzing van een of meer locaties voor het plaatsen van ORAC’s ten grondslag moet liggen. Anders dan het college stelt, is een dergelijke aanwijzing ter uitvoering van artikel 4.2.2.3 van de APV van locaties waar men huishoudelijke afvalstoffen mag en moet aanbieden een besluit. Het college dient daarom het door [verzoekster] tegen de brief van 4 april 2017 gemaakte bezwaar op te vatten als mede gericht tegen het achterliggende besluit tot aanwijzing van een of meer locaties voor de plaatsing van ORAC’s.
5. Ter zitting van de voorzieningenrechter is gebleken dat de ORAC aan de Grijpskerkstraat is voorzien ter hoogte van de groenstrook aan de Grijpskerkstraat en niet, zoals volgens de gemeentelijke website, ter hoogte van de tuin van [verzoekster]. Gelet hierop en de betrokken belangen in aanmerking genomen, alsmede dat niet valt in te zien dat sprake zal zijn van onomkeerbare gevolgen, bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding om in afwachting van het nog te nemen besluit op bezwaar een voorlopige voorziening te treffen.
6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Smulders-Wijgerde, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Smulders-Wijgerde
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2017
672.