201702850/2/A1.
Datum uitspraak: 2 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 februari 2017 in zaak nr. 16/420 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2015 heeft het college [wederpartij] omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een dakopbouw op het perceel [wederpartij] te Bloemendaal (hierna: het perceel).
Bij besluit van 22 december 2015 heeft het college, voor zover thans van belang, de door [belanghebbende A] en anderen daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard, het besluit van 3 maart 2015 herroepen en de gevraagde vergunning alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 20 februari 2017 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 december 2015 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer het college hoger beroep ingesteld.
Het college heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 mei 2017, waar het college, vertegenwoordigd door mr. V.H.P.J. Lückers en drs. A. Brandenburg, en [wederpartij], bijgestaan door mr. W.J.R.M. Welschen, advocaat te Haarlem, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende B], bijgestaan door mr. R.J. van Rijn, rechtsbijstandverlener te Leusden,
[belanghebbende C] en [belanghebbende A], bijgestaan door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bloemendaal 2012" (hierna: het bestemmingsplan). Teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college bij besluit van 3 maart 2015 met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en vierde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan.
Aan het besluit van 3 maart 2015 heeft het college het advies van de extern stedenbouwkundige ir. R. Reijke van 12 november 2013 ten grondslag gelegd. Dit advies is ook ten grondslag gelegd aan het besluit van het college van 17 december 2013 tot het verlenen van medewerking aan het principeverzoek voor het plaatsen van een dakopbouw op de woningen aan de [locatie 2] en [locatie 3]. In het advies van Reijke wordt geconcludeerd dat een bouwmassa, die over alle lagen volledig is bebouwd en geen specifieke beëindiging in de bovenste laag kent, niet of nauwelijks aanwezig is in het gebied waarin het perceel is gelegen. Deze aandacht voor de beëindiging van de bouwmassa is met name karakteristiek voor het gebied en zijn omgeving. Vanuit deze karakteristiek geredeneerd, wordt een dakopbouw als een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit gezien, mits zorgvuldig gedetailleerd en passend bij de structuur van het hoofdgebouw.
Aan het besluit op bezwaar van 22 december 2015 heeft het college ten grondslag gelegd dat, gelet op beleidsregel 2 van de "Nota Ruimtelijke Beoordeling 2010" (hierna: de Nota), alleen medewerking wordt verleend aan afwijkingen van het bestemmingsplan als de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse aantoonbaar wordt verbeterd. Onder verwijzing naar het advies van stedenbouwkundige N. Jelles van 14 december 2015 stelt het college zich op het standpunt dat dit met de dakopbouw niet het geval is. In het advies van Jelles wordt geconcludeerd dat de dakopbouwen van de woningen zich (nog) minder goed zullen voegen in het totaalbeeld. Door de introductie van een verschil in bouwhoogte binnen het ensemble zal de eenheid hiervan worden verstoord. Hierdoor wordt het ensemble minder duidelijk qua opzet. Met name bij de entrees van het wijkje en vanaf een grotere afstand hebben de dakopbouwen een negatief effect op de ruimtelijke kwaliteit, aldus Jelles.
3. De rechtbank heeft overwogen dat het college niet is gebonden aan de Nota, nu de Nota is vastgesteld door de raad van de gemeente Bloemendaal en het college niet heeft gemotiveerd dat de Nota een vaste gedragsregel van het college is. Voorts heeft het college naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende tot uitdrukking gebracht waarom een tweede stedenbouwkundige is ingeschakeld. Mede gezien de zelfstandige beslissingsbevoegdheid van het college in deze, kan voor het benoemen van een tweede deskundige niet worden volstaan met het verwijzen naar het gevoelen van de Commissie grondgebied van de gemeente, aldus de rechtbank. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom met de beoogde dakopbouw de ruimtelijke kwaliteit afneemt.
4. Het college heeft de voorzieningenrechter verzocht het besluit van 3 maart 2015 te schorsen totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure, nu dat besluit door de aangevallen uitspraak is herleefd en [wederpartij] heeft aangegeven op korte termijn met de bouw van de dakopbouw te willen beginnen. Volgens het college heeft de rechtbank niet onderkend dat de Nota als uitgangspunt wordt gehanteerd voor door het college te nemen besluiten in het kader van aanvragen in ruimtelijke procedures. Voorts heeft de rechtbank volgens het college niet onderkend dat het advies van Jelles een analyse bevat van de eerder uitgebrachte adviezen van Reijke en het door belanghebbenden ingebrachte advies van J. Beeren en T. Broekmans van Urhahn Urban Design, en een gedegen conclusie, die het college aan het besluit op bezwaar van 22 december 2015 ten grondslag heeft kunnen leggen.
4.1. Zoals het college heeft toegelicht, ging het naar aanleiding van het advies van de bezwaarschriftencommissie twijfelen aan het advies van Reijke. Deze twijfel werd bevestigd door de Commissie grondgebied. Naar aanleiding van het gevoelen van laatstgenoemde commissie heeft het college Jelles geconsulteerd en haar advies heeft geleid tot het besluit op bezwaar van 22 december 2015. Daargelaten de vraag of de Nota een vaste gedragslijn van het college is, ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen grond voor het oordeel dat het college het besluit op bezwaar van 22 december 2015 onvoldoende heeft gemotiveerd. Dit betekent dat de voorzieningenrechter betwijfelt of de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure in stand zal blijven, althans of uiteindelijk zal blijken dat het college het besluit op bezwaar van 22 december 2015 onvoldoende heeft gemotiveerd. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal van 3 maart 2015, kenmerk 2015034087.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Koeman
voorzieningenrechter De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2017
531.