201604203/1/A1.
Datum uitspraak: 7 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], wonend te [woonplaats], en [appellant B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 april 2016 in zaak nr. 15/6932 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland.
Procesverloop
Bij besluit van 11 maart 2015 heeft het college bij [appellant A] een dwangsom van € 10.000,00 ingevorderd.
Bij besluit van 9 september 2015 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 april 2016 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2017, waar [appellant A] en [appellant B], vertegenwoordigd door mr. J. Geelhoed, advocaat te Delft, en het college, vertegenwoordigd door R.J. Wesel, J. Okma en E. van de Vreede-Hensen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant A] is eigenaar van de woning en het bijbehorende voormalige bedrijfsgebouw op het perceel [locatie 1]-[locatie 2] te Zierikzee. [appellant B] is huurder van de woning en van het bedrijfsgebouw, waarin hij een bed & breakfast dan wel een pension exploiteert.
Bij besluit van 13 december 2013 heeft het college aan [appellant A] een last onder dwangsom opgelegd, omdat op het perceel [locatie 2] in strijd met het bestemmingsplan en zonder de benodigde vergunningen een horecabedrijf (pension) werd geëxploiteerd. De dwangsom bedraagt € 10.000,00 per week, met een maximum van € 50.000,00 zolang de overtredingen voortduren.
Bij besluit van 3 september 2014 heeft het college aan [appellant A] een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan verleend ten behoeve van het realiseren van een bed & breakfast met vijf slaapplaatsen in het pand [locatie 1], dat daartoe bouwkundig wordt verbonden met het pand [locatie 2].
Bij het besluit van 11 maart 2015, gehandhaafd bij het besluit van 9 september 2015, heeft het college bij [appellant A] een bedrag van € 10.000,00 ingevorderd, omdat naar zijn oordeel niet aan de last is voldaan.
2. De bij besluit van 13 december 2013 opgelegde last ziet op het beëindigen en beëindigd houden van overtredingen van het bestemmingsplan, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) voor zover het het gebruik in strijd met het bestemmingsplan betreft, het Bouwbesluit 2012, de APV en de Drank- en Horecawet. In het besluit is overwogen dat aan de last kan worden voldaan "door het gehele huidige gebruik (gebruik als pension en horecabedrijf) van het pand op het perceel te staken en gestaakt te houden en het pand te gebruiken overeenkomstig het op grond van het bestemmingsplan toegestane gebruik".
3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bebouwde kom Zierikzee" rust op het perceel [locatie 2] de bestemming "Bedrijf" met nadere aanduiding "opslag/distributie van goederen".
Niet in geschil is dat deze bestemming niet de exploitatie van een bed & breakfast of een pension omvat.
Artikel 27 van de bij het bestemmingsplan behorende regels (hierna: planregels) luidt:
"1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de in dit plan begrepen gronden, gebouwen en andere bouwwerken te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming.
[…]
In artikel 1, onder 20, is bed & breakfast als volgt gedefinieerd: "een nevenactiviteit in een bestaande woning waar logies wordt verstrekt en waar eventueel afzonderlijke maaltijden worden verstrekt aan gasten".
Onder 78 is pension als volgt gedefinieerd:
"een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten".
4. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan de vraag wanneer sprake is van een pension in de zin van de planregels. Zij betogen dat het college er ten onrechte van uitgaat dat zonder meer sprake is van een pension indien meer dan vijf slaapplaatsen worden aangeboden. Volgens hen kan ook bij het aanbieden van meer dan vijf slaapplaatsen, gelet op het feitelijke gebruik, sprake zijn van een bed & breakfast. De in het planregels opgenomen definitie is volgens hen van belang voor de vraag of aan de last is voldaan en voor de uitleg van de omgevingsvergunning voor van het bestemmingsplan afwijkend gebruik van 3 september 2014. De rechtbank heeft miskend dat met die omgevingsvergunning de situatie en de activiteiten zijn gelegaliseerd, aldus [appellant A] en [appellant B]
4.1. De bij besluit van 13 december 2013 aan [appellant A] opgelegde last strekt tot beëindiging van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het pand [locatie 2]. De exploitatie van zowel een bed & breakfast als een pension is in strijd met het bestemmingsplan. Anders dan [appellant A] en [appellant B] betogen, is de vraag of het feitelijke gebruik van het pand moet worden aangemerkt als het aanbieden van bed & breakfast of het exploiteren van een pension in de zin van artikel 1 van de planregels, niet relevant voor het antwoord op de vraag of al dan niet aan de last is voldaan.
Uit het controleverslag van 9 oktober 2014, dat aan het invorderingsbesluit ten grondslag ligt, blijkt dat in het pand logies werd verstrekt. Dit gebruik is niet toegestaan op grond van het bestemmingsplan, zodat reeds in zoverre niet aan de last is voldaan.
Uit het controleverslag blijkt verder dat tien slaapplaatsen aanwezig waren. Daargelaten het antwoord op de vraag of het verstekken van logies overeenkomstig de omgevingsvergunning van 3 september 2014 nog wel of niet langer een overtreding van de last oplevert, is de geconstateerde situatie niet in overeenstemming met die vergunning. Omdat de vergunning is verleend voor het realiseren van een bed & breakfast met vijf slaapplaatsen, is de geconstateerde situatie waarin tien slaapplaatsen aanwezig waren, niet gelegaliseerd door die vergunning.
Het betoog faalt.
5. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet heeft geconstateerd dat daadwerkelijk meer dan vijf personen tegelijkertijd hebben overnacht.
5.1. Voor een overtreding van het bestemmingsplan is voldoende dat het pand wordt gebruikt voor het verstrekken van logies. Dat is hier het geval. In zoverre is niet relevant hoeveel personen daadwerkelijk tegelijkertijd in het pand hebben overnacht.
Ook voor de vraag of het geconstateerde gebruik van het pand in overeenstemming is met de omgevingsvergunning van 3 september 2014, daargelaten of het gebruik overeenkomstig die vergunning nog wel of niet langer een overtreding van de last oplevert, is niet relevant hoeveel personen daadwerkelijk tegelijkertijd in het pand hebben overnacht. Aangezien de vergunning is verleend voor een bed & breakfast met vijf slaapplaatsen, is de aanwezigheid van meer dan vijf slaapplaatsen, ongeacht hoeveel personen daarin op enig moment tegelijkertijd hebben geslapen, niet in overeenstemming met die vergunning.
Het betoog faalt.
6. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat [appellant A] geen dwangsom heeft verbeurd omdat hij niet zelf een bed & breakfast dan wel een pension heeft beheerd of geëxploiteerd en in de last niet is omschreven dat het in strijd met het bestemmingsplan 'laten gebruiken' moet worden beëindigd.
6.1. De aan [appellant A] opgelegde last ziet op het beëindigen en beëindigd houden van overtredingen van onder meer het bestemmingsplan en de Wabo. In artikel 27, eerste lid, van de planvoorschriften is een verbod neergelegd op het laten gebruiken van gebouwen in strijd met de bestemming. Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat [appellant A] de overtredingen niet heeft beëindigd en beëindigd gehouden, zodat hij niet aan de last heeft voldaan en een dwangsom heeft verbeurd. Voor zover [appellant A] en [appellant B] stellen dat [appellant A] feitelijk niet bij machte was de last uit te voeren, kan de Afdeling hier niet in meegaan, gelet op de hoedanigheid van [appellant A] als eigenaar/verhuurder van het pand, zoon van de huurder en aanvrager van vergunningen terzake. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat het college [appellant A] heeft kunnen aanschrijven tot betaling van de dwangsom.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2017
190-687.