ECLI:NL:RVS:2017:1493

Raad van State

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
201608700/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de Belastingdienst/Toeslagen inzake huur- en zorgtoeslag en terugvordering van teveel betaalde voorschotten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de Belastingdienst/Toeslagen werd veroordeeld tot het herzien van de huur- en zorgtoeslag. De Belastingdienst had bij besluiten van 9 november 2012 de huurtoeslag van [appellant] vastgesteld op € 1.334,00 en de zorgtoeslag over 2011 op € 1.278,00, maar ook teveel betaalde voorschotten teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst een onjuist verzamelinkomen had gehanteerd bij de vaststelling van de toeslagen. De Belastingdienst had het verzamelinkomen van [appellant] over 2011 vastgesteld op € 29.338,00, terwijl dit later was herzien naar € 28.924,00. De rechtbank vernietigde het besluit van 12 oktober 2015 van de Belastingdienst, maar liet de rechtsgevolgen in stand. [appellant] ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de omzetting van een lening in een schenking niet als inkomen moest worden beschouwd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Belastingdienst de schenking niet buiten beschouwing had hoeven laten bij de berekening van de huur- en zorgtoeslag. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de schenking geen nabetaling betrof en dat er geen wettelijke grondslag was om af te wijken van het verzamelinkomen zoals vastgesteld door de Belastingdienst. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201608700/1/A2.
Datum uitspraak: 7 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 oktober 2016 in zaak nr. 15/7228 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 9 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] definitief vastgesteld op € 1.334,00, de zorgtoeslag van [appellant] over 2011 definitief vastgesteld op € 1.278,00 en € 2.197,00 en € 475,00 aan teveel betaalde voorschotten huur- en zorgtoeslag teruggevorderd.
Bij besluit van 18 september 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellant] om een inkomensbestanddeel buiten beschouwing te laten bij de berekening van deze toeslagen, afgewezen.
Bij onderscheiden besluiten van 17 juli 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over 2011 herzien en vastgesteld op € 1.424,00 en de zorgtoeslag van [appellant] over 2011 herzien en vastgesteld op € 1.299,00.
Bij besluit van 12 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen het besluit van 18 september 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 oktober 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 oktober 2015 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.F.M van den Ekart, advocaat te Dordrecht, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De Sociale Dienst Drechtsteden heeft [appellant] in 2009 op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (hierna: het Bbz) een renteloze geldlening ten bedrage van € 7.672,61 verstrekt, die in 2011 is omgezet in een bedrag om niet (hierna: de schenking). In de aanslag inkomstenbelasting van [appellant] over 2011 is dit bedrag meegerekend en is het verzamelinkomen vastgesteld op een bedrag van € 29.338,00.
Op basis van dat verzamelinkomen heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huur- en zorgtoeslag definitief vastgesteld bij onderscheiden besluiten van 9 november 2012 en de teveel betaalde voorschotten, die waren gebaseerd op een toetsingsinkomen ten bedrage van € 19.117,00 van [appellant] teruggevorderd.
Bij onderscheiden besluiten van 17 juli 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve huur- en zorgslag herzien op basis van het aangepast verzamelinkomen 2011 ten bedrage van € 28.924,00.
2.    De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit van 12 oktober 2015 berust op een onjuiste feitelijke grondslag, nu de Belastingdienst/Toeslagen daarin ten onrechte het verzamelinkomen voor de inkomstenbelasting ten bedrage van € 29.338,00 als uitgangspunt heeft genomen en niet het later vastgestelde verzamelinkomen ten bedrage van € 28.924,00. De rechtbank heeft dit besluit reeds hierom vernietigd. De rechtbank heeft aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, nu in de besluiten van 17 juli 2015, waarbij de tegemoetkoming huur- en zorgtoeslag voor 2011 is herzien, is uitgegaan van het juiste verzamelinkomen van [appellant] en zijn toeslagpartner en de Belastingdienst/Toeslagen terecht geen uitzondering heeft gemaakt op het hanteren van het toetsingsinkomen als uitgangspunt bij het bepalen van het recht op huur- en zorgtoeslag.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen een deel van het vastgestelde verzamelinkomen over 2011, dat voortkwam uit de omzetting van een lening in bijzondere bijstand in 2011, niet buiten beschouwing had hoeven te laten voor de berekening van de huur- en zorgtoeslag over 2011. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de omzetting van de lening geen inkomensbestanddeel zou betreffen dat als nabetaling kan worden beschouwd in de zin van artikel 2b, eerste lid, onder b, van het Besluit op de huurtoeslag (hierna: het Bht) gelezen in samenhang met artikel 7, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir). Hij heeft op papier een hoger inkomen dan hij daadwerkelijk in 2011 heeft genoten en de omzetting van de lening moet als nabetaling worden beschouwd dan wel daarmee in redelijkheid en billijkheid gelijk worden gesteld. Voorts wijst [appellant] er met een beroep op het gelijkheidsbeginsel op dat in 2012 eveneens sprake is geweest van een omzetting van een lening, maar over dat jaar de Belastingdienst/Toeslagen de nabetaling wel buiten beschouwing heeft gelaten. [appellant] stelt zich ten slotte op het standpunt dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Awir.
3.1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN0487), is de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 7, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8, eerste lid, artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Awir en artikel 21, aanhef en onderdeel e, onder 1°, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, bij de bepaling van de draagkracht gehouden het verzamelinkomen zoals door de inspecteur van de Belastingdienst in de aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld, in aanmerking te nemen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 8 van de Awir (Kamerstukken II 2004/2005, 29 764, nr. 3, blz. 41) is het verzamelinkomen dat in de aanslag is opgenomen het toetsingsinkomen, zelfs al zou dit niet overeenstemmen met het volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 te berekenen verzamelinkomen. De uitvoerende instantie en de bestuursrechter hoeven zich daardoor niet in te laten met de vraag, of het verzamelinkomen wel op het juiste bedrag is vastgesteld. Pas als het in de aanslag opgenomen verzamelinkomen is gewijzigd, heeft dit gevolgen voor het toetsingsinkomen. Dit dient een eenvoudige en doelmatige uitvoering, aldus de memorie van toelichting.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld, dat de omzetting in 2011 van de lening in een schenking geen nabetaling van inkomsten over een eerder jaar is als bedoeld in artikel 2b, eerste lid, van het Bht, aangezien de aanspraak op het bedrag eerst in 2011 is ontstaan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1512). Het betreft geen bedrag waar [appellant], achteraf bezien, in een eerder jaar al aanspraak op had en dat pas in 2011 is nabetaald. De schenking is ook overigens geen bestanddeel van het toetsingsinkomen dat op grond van artikel 2b, eerste lid, van het Bht op verzoek bij de bepaling van de draagkracht voor de huurtoeslag buiten beschouwing blijft.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat de
Wet zorgtoeslag en de Awir geen grondslag bieden om bij de bepaling van de draagkracht voor de zorgtoeslag een inkomensbestanddeel buiten beschouwing te laten. Buiten de specifiek in het Bht genoemde gevallen, bestaat geen wettelijke grondslag om bij de vaststelling van de huur- en zorgtoeslag af te wijken van het verzamelinkomen zoals door de inspecteur van de Belastingdienst in de aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld.
Gelet op het voorgaande, biedt de stelling dat de schenking slechts een papieren inkomen is zonder verhoging van de draagkracht van [appellant], geen grond voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen de schenking buiten beschouwing had moeten laten.
Het betoog faalt.
3.3.    Ook met een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan [appellant] niet bereiken dat de schenking buiten aanmerking wordt gelaten voor de berekening van de huur- en zorgtoeslag over 2011. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel moet een rechtens vergelijkbaar geval worden genoemd, dat de Belastingdienst/Toeslagen ongelijk heeft behandeld. Niet is gebleken dat de dienst voor de berekening van de draagkracht van een huur- of zorgtoeslag over 2012 is afgeweken van het gewijzigde verzamelinkomen zoals voor de inkomstenbelasting over dat jaar is vastgesteld.
Het betoog faalt.
3.4.    Gelet op het vorenoverwogene bestaat geen grond voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen aanleiding had moeten zien met toepassing van artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Awir de definitieve vaststelling van de huur- en zorgtoeslag te herzien.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2017
343. BIJLAGE
Wet op de huurtoeslag
Artikel 1a
1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Artikel 7
1. Het recht op en de hoogte van de huurtoeslag is afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Wet op de zorgtoeslag
Artikel 1
1. (…)
2. De hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van de draagkracht.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 1
1. Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
2. In afwijking van het eerste lid is deze wet op inkomensafhankelijke regelingen die vóór 1 januari 2006 van kracht zijn, slechts van toepassing voor zover dit in de desbetreffende inkomensafhankelijke regeling is bepaald.
3. Onder inkomensafhankelijke regelingen worden verstaan bij of krachtens wet vastgestelde regelingen die natuurlijke personen aanspraak geven op een financiële bijdrage van het Rijk in kosten of bijdrageverplichtingen, waarbij de hoogte van de bijdrage in die regelingen afhankelijk is gesteld van draagkracht.
Artikel 2
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
(…)
o. inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
Artikel 7
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Artikel 8
1. Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 21
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
e. inkomensgegeven:
1o indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
(…)
Besluit op de huurtoeslag
Artikel 2b
1. Op verzoek blijven voor de toepassing van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, de navolgende bestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing:
a. afkoopsommen van ouderdoms- of nabestaandenpensioen die in het berekeningsjaar niet meer bedragen dan het bedrag dat is opgenomen in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet en artikel 78, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;
b. nabetalingen van inkomsten als bedoeld in afdeling 3.3 en 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
c. wezenuitkeringen die met toepassing van artikel 49 van de Algemene nabestaandenwet aan een ander dan de wettelijke vertegenwoordiger van het kind betaalbaar zijn gesteld;
d. afkoopsommen op grond van de Liquidatiewet ongevallenwetten;
e. verhogingen op grond van artikel 10 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 2:51 of 3:9 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten of artikel 22 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering voorzover het bedrag van de verhoging niet hoger is dan het in artikel 6.20, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 genoemde drempelbedrag voor uitgaven voor specifieke zorgkosten.