201608031/1/A2.
Datum uitspraak: 7 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] h.o.d.n. [bedrijf], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 september 2016 in zaak nr. 15/7029 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij uitspraak van 2 september 2016 heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] om vergoeding van schade wegens het niet tijdig nemen van een besluit afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Bloemendaal heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Ensink, advocaat te Breda, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. A.T. Bolt, advocaat te Arnhem, en mr. W. Andelbeek, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 14 januari 2015 heeft [appellant] de korpschef gevraagd om verlening van toestemming als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wbpr) voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden met een daarvoor bestemde hond.
2. Niet in geschil is dat de korpschef uiterlijk op 16 maart 2015 op de aanvraag had moeten beslissen.
3. Bij besluit van 3 april 2015 heeft de korpschef de gevraagde toestemming verleend en aan [appellant] een bewijs van die toestemming, de zogenoemde grijze beveiligingspas, afgegeven.
4. [appellant] stelt schade te hebben geleden door het te laat beslissen op de aanvraag. Daartoe stelt hij dat hij niet deel kon nemen aan de (tweejaarlijkse)voorjaarskeuring en-certificatie van zijn diensthond en beveiligingsorganisatie bij de Koninklijke Nederlandse Politiehonden Vereniging (hierna: de KNPV). Daardoor kon hij de in 2015 reeds aangenomen opdrachten niet zelf uitvoeren en heeft hij inkomensschade geleden.
Uitspraak van de rechtbank
5. De rechtbank heeft het verzoek op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem gestelde schade het gevolg is van het niet tijdig beslissen op de aanvraag. De korpschef heeft zich volgens de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] de mogelijkheid had zijn hond te laten keuren bij een andere erkende keuringsinstantie, de Nederlandse Bond voor de Diensthond (hierna: de NBvdD). Indien [appellant] gebruik had gemaakt van de keuringsmogelijkheid op 9 mei 2015 in Eindhoven had hij geen schade geleden, omdat de eerste door hem aangenomen opdracht een dienst op 30 mei 2015 was. [appellant] heeft volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de gestelde schade het gevolg is van de het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
Betoog in hoger beroep
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de korpschef niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem redelijkerwijs mogelijk was om zijn hond door de NBvD te laten goedkeuren. Gelet op het verschil in keuringsverrichtingen bij de KNPV en de NBvdD was het niet haalbaar om zijn hond in korte tijd ‘om te trainen’ zodat hij zou voldoen aan de keuringseisen van de NBvdD. Daarbij had deelname aan de keuring van 9 mei 2015 bij de NBvdD er niet toe geleid dat hij vanaf 30 mei 2015 inkomsten als beveiliger had kunnen genereren. Hij had uiterlijk op 31 april 2015, vóór aanvang van het seizoen in mei 2015 over het keuringscertificaat moeten beschikken.
[appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat hij ook na afloop van het seizoen, na september 2015, inkomsten is misgelopen.
Oordeel in hoger beroep
7. Niet in geschil is dat de KNPV, de vereniging waarvan [appellant] in 2015 lid was, en de NBvdD beide erkende keuringsinstanties zijn. Op 9 mei 2015 was er een keuringsmogelijkheid van de NBvdD in Eindhoven.
8. [appellant] betoogt terecht dat de korpschef niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem mogelijk was om zijn hond om te trainen, zodat de hond op 9 mei 2015 aan de keuringseisen van de NBvdD had kunnen voldoen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
8.1. De korpschef heeft een brief van 19 maart 2016 van A.P.M. Streng, commissaris der keuringen van de NBvdD, overgelegd. Daarin is gesteld dat een door de KNPV gecertificeerde hond waarmee regelmatig is getraind, met enige kleine aanpassingen zonder problemen een certificaat bij de NBvdD kan worden behaald. [appellant] heeft daartegenover gesteld, onder meer in een brief van 14 juni 2016, dat in het programma van de NBvdD twee opdrachten voorkomen die ontbreken in het programma van de KNPV. De periode van 17 maart 2016 tot 9 mei 2015 is volgens hem te kort om de hond nieuwe opdrachten aan te leren op een niveau dat voor de keuring afdoende zou zijn. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] een van de opdrachten beschreven. Nu de korpschef als reactie daarop heeft volstaan met de verwijzing naar de brief van 19 maart 2016 en daarmee met de enkele stelling dat het mogelijk was de hond om te trainen, acht de Afdeling het niet aannemelijk dat [appellant] door deelname aan de keuring op 9 mei 2015 zijn schade als gevolg van het besluit van 27 januari 2015 had kunnen beperken.
9. Voor zover de korpschef nog heeft betoogd dat [appellant] geen aanspraak maakt op schadevergoeding, omdat [appellant] ook zonder geldige beveiligingspas had kunnen deelnemen aan de keuring van de KNVP op 18 april 2015, slaagt dit niet. Er is geen grond voor het oordeel dat [appellant], in afwijking van het reglement, de informatie op het inschrijfformulier en op de website van de KNVP, op de hoogte had moeten zijn van de door de korpschef gestelde mogelijkheid, wat daar verder ook van zij, een hond zonder geldige beveiligingspas te laten keuren. Nu [appellant] eerst op 3 april 2015 over een beveiligingspas beschikte, was hij te laat om deel te kunnen nemen aan de keuring op 18 april 2015. Op 31 juli 2015 kon hij meedoen aan de eerstvolgende keuringsmogelijkheid bij de KNVP.
10. Uit het voorgaande volgt dat de keuring op 9 mei 2015 bij NBvdD, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen mogelijkheid bood om de schade als gevolg van het besluit van 27 januari 2015 te beperken. [appellant] maakt in beginsel aanspraak op vergoeding van als gevolg van het besluit van 3 april 2015 geleden schade. Uit de uitspraak van de rechtbank volgt dat niet in geschil is dat [appellant] de in het overzicht in bijlage A van de brief van 24 maart 2016 genoemde werkzaamheden zou hebben kunnen uitvoeren indien zijn hond zou hebben beschikt over een certificaat van een erkende keuringsinstantie. In het overzicht is een voorlopig rooster met diensten opgenomen, dat ziet op de periode 18 mei 2015 tot en met 6 september 2015. Als eerste is een dienst Emporium Showdag op 30 mei 2015 opgenomen. De Afdeling is van oordeel dat alleen schade die is geleden voor om en nabij 31 juli 2015 voor vergoeding in aanmerking komt, omdat hij op die datum de mogelijkheid had om zijn hond te laten keuren en in beginsel vanaf die datum diensten kon uitvoeren.
[appellant] heeft zelf gesteld dat in aanvulling op een dienstrooster in de praktijk met grote regelmaat extra diensten worden ingepland. Dat betekent dat schade tot en met de dienst Zwarte Cross, die aanvangt op 8 juli 2015 en eindigt op 29 juli 2015, voor vergoeding in aanmerking komt. Dit zijn in totaal 543,75 uren. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] onweersproken gesteld dat het (netto)uurtarief gemiddeld 24 euro is. Dit betekent dat € 13.050,00 (543,75 X € 24,00) voor vergoeding in aanmerking komt.
11. Voor zover [appellant] betoogt dat hij schade heeft geleden doordat hij mogelijke extra opdrachten in de betrokken periode niet heeft kunnen uitvoeren, faalt dit betoog. [appellant] heeft de gederfde inkomsten uit extra uren niet aannemelijk gemaakt. Hij heeft alleen gegevens overgelegd over 2014 terwijl onduidelijk is of dit een representatief jaar is. Daarbij komt dat zijn gestelde schade uit extra uren slechts is onderbouwd met niet te controleren facturen. Schade die hij stelt na afloop van het seizoen, na september 2015, te hebben geleden, komt evenmin voor vergoeding in aanmerking. Schade die na 31 juli 2015 is geleden, is, gelet op hetgeen onder 10 is overwogen, niet het gevolg van het besluit van 3 april 2015.
Conclusie
12. Het hoger beroep is gegrond. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding ten onrechte afgewezen, voor zover de schade is geleden in de periode 30 mei tot en met 31 juli 2015 door het mislopen van diensten vermeld op het bij brief van 24 maart 2016 het overgelegde overzicht. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de aan [appellant] toe te kennen schadevergoeding vaststellen op € 13.050,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2016, zijnde de dag waarop [appellant] de door hem geleden schade voor het eerst heeft onderbouwd.
13. De korpschef dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 september 2016 in zaak nr. 15/7029;
III. veroordeelt de korpschef van politie om aan [appellant] h.o.d.n. [bedrijf] te betalen een vergoeding van € 13.050,00 (zegge: dertienduizend vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 maart 2016 tot aan de dag van algehele voldoening;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding voor het overige af;
V. veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van bij [appellant] h.o.d.n. [bedrijf] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.980,00 (zegge: negentienhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de korpschef van politie aan [appellant] h.o.d.n. [bedrijf] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Verheij w.g. Planken
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2017
299.