ECLI:NL:RVS:2017:1522

Raad van State

Datum uitspraak
8 juni 2017
Publicatiedatum
8 juni 2017
Zaaknummer
201702512/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan "Reparatieplan Buitengebied"

Op 8 juni 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil tussen de Vereniging van Eigenaren De Luwe Hoek (DLH) en de raad van de gemeente Texel. Het verzoek volgde op de vaststelling van het bestemmingsplan "Reparatieplan Buitengebied" door de raad op 21 december 2016. DLH had beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij zich niet kon verenigen met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" voor een specifiek perceel. Tijdens de zitting op 30 mei 2017 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun advocaten verschenen.

De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. DLH stelde dat de toekenning van de bestemming in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat een vergelijkbaar perceel een andere bestemming had. De raad verdedigde zich door te stellen dat de situaties wezenlijk verschilden. De voorzieningenrechter concludeerde dat DLH onvoldoende argumenten had om aan te nemen dat de raad onterecht had gehandeld. Ook werd overwogen dat de bouwmogelijkheden op het perceel niet onredelijk waren en dat de afstand tot andere percelen voldoende was om een aantasting van het recreatieklimaat te voorkomen.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 8 juni 2017.

Uitspraak

201702512/2/R1.
Datum uitspraak: 8 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) in het geding tussen onder meer:
de Vereniging van Eigenaren De Luwe Hoek (hierna: DLH), gevestigd te Den Burg, gemeente Texel,
verzoekster,
en
de raad van de gemeente Texel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Reparatieplan Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer DLH beroep ingesteld.
DLH heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 mei 2017, waar DLH, vertegenwoordigd door mr. M.L.M. Frantzen, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.H.D. Lindenbergh, is verschenen.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Het bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 15 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1159, waarbij gebreken zijn geconstateerd in het bestemmingsplan "Buitengebied Texel 2013" (hierna: het moederplan), dat door de raad bij besluit van 12 juni 2013 is vastgesteld. Met het bestemmingsplan heeft de raad beoogd de door de Afdeling geconstateerde gebreken in het moederplan te herstellen.
3.    DLH kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" wat betreft het perceel [locatie 1]. Teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
4.    De voorzieningenrechter begrijpt het betoog van DLH aldus dat in strijd met het gelijkheidsbeginsel aan het perceel [locatie 1] de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" is toegekend. Over de door DLH gemaakte vergelijking met de recreatiewoning op het perceel [locatie 2] overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat het voorgaande bestemmingsplan en het voorvoorgaande bestemmingsplan voor het perceel [locatie 1] - anders dan bij het perceel [locatie 2] - voorzagen in een vergelijkbare recreatiebestemming als in het thans voorliggende plan. Daarnaast is het perceel [locatie 2] solitair gelegen, in tegenstelling tot het perceel [locatie 1] dat grenst aan de percelen [locaties 3] van DLH waaraan - in het moederplan - eveneens de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" is toegekend. Deze feiten en omstandigheden heeft DLH op zich niet bestreden. Hetgeen DLH heeft aangevoerd biedt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door DLH genoemde situatie op het perceel [locatie 2] niet overeenkomt met de situatie op het perceel [locatie 1].
5.    Verder begrijpt de voorzieningenrechter het betoog van DLH aldus dat de toekenning van de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatieve terreinen" leidt tot een aantasting van de groene omgeving en daarmee tot een onevenredige aantasting van het recreatieklimaat op de percelen [locaties 3]. Zoals reeds in de uitspraak van de Afdeling van 15 april 2015 is overwogen, mocht op grond van het voorgaande plan op het perceel [locatie 1] een zomerhuis van maximaal 70 m² worden opgericht. Op grond van het voorliggende bestemmingsplan, in samenhang bezien met artikel 37, lid 37.2.4, van de planregels van het moederplan, mogen op het perceel [locatie 1] binnen het bouwvlak zomerhuizen worden opgericht van 100 m² met een goothoogte van 3,5 meter en een bouwhoogte van 8 meter. Vast staat dat deze bouwmogelijkheden ook gelden voor de zomerhuizen op de percelen [locaties 3]. Gelet hierop alsmede de omstandigheid dat de afstand tussen het bouwvlak van het perceel [locatie 1] en het bouwvlak op de percelen [locaties 3] minimaal ongeveer 10 m bedraagt - een afstand die overeenkomst met de afstand die tussen een aantal bestaande zomerhuizen op de percelen [locaties 3] is aangehouden - ziet de voorzieningenrechter onvoldoende grond voor de verwachting dat dit betoog van DLH in de hoofdzaak zal slagen. Weliswaar is op het perceel [locatie 1] voorzien in een aanzienlijk bouwvlak van ongeveer 750 m², maar vanwege de toekenning van de aanduiding "maximum aantal recreatieve slaapplaatsen 5" aan het perceel is, gelet op artikel 37, lid 37.4.1, onder a, van de planregels van het moederplan het aantal slaapplaatsen beperkt en daarmee redelijkerwijs tevens het aantal zomerhuizen op het perceel.
6.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Koziolek-Stoof, griffier.
w.g. Parkins-de Vin    w.g. Koziolek-Stoof
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2017
749.