201703849/2/A1.
Datum uitspraak: 8 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) hangende de hoger beroepen van onder meer:
[verzoekster], gevestigd te Baarle-Nassau,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 maart 2017 in zaak nr. 16/8358 in het geding tussen:
[verzoeker rechtbank], wonend te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau.
Procesverloop
Bij besluit van 7 april 2015 heeft het college aan [verzoekster] omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van vatenopslagkelders ten behoeve van een nieuwe destilleerderij op het perceel [locatie] te Baarle-Nassau.
Bij besluit van 8 september 2016 heeft het college het door [verzoeker rechtbank] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 maart 2017 heeft de rechtbank het door [verzoeker rechtbank] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 september 2016 vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer [verzoekster] hoger beroep ingesteld. [verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 mei 2017, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. W. Krijger en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door J. Klei en H. van der Borst, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [verzoeker rechtbank], bijgestaan door [gemachtigde] en mr. J.G.A. Linssen, advocaat te Tilburg.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht om schorsing van de uitspraak van de rechtbank van 28 maart 2017 en om uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Awb te doen. [verzoekster] heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat de bedrijfsexploitatie op het perceel is gestagneerd door de uitspraak van de rechtbank van 28 maart 2017. [verzoekster] heeft te kennen gegeven dat zij, hoewel zij beschikt over een omgevingsvergunning, niet het risico kan nemen om met de bouw van de bedrijfsruimte voor de opslagvaten te beginnen en dat het college geen beslissing neemt op de aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en milieu ten behoeve van de bedrijfsgebouwen en de bedrijfsvoering op het perceel, maar de uitspraak op het door hem en [verzoekster] ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van 28 maart 2017 afwacht. Ter zitting heeft [verzoekster] bevestigd dat haar belang bij het verzoek om voorlopige voorziening uitsluitend is gelegen in het op zo kort mogelijke termijn verkrijgen van duidelijkheid door middel van een uitspraak op de ingestelde hoger beroepen. Gelet hierop is naar het oordeel van de voorzieningenrechter met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigt.
3. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Kos
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2017
580.