201604588/1/A1.
Datum uitspraak: 14 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam, beweerdelijk handelend mede namens de groep Bewoners van het Plan van Gool, te Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 10 mei 2016 in zaak nrs. 16/ 2022 en 16/2023 in het geding tussen:
de groep Bewoners van het Plan van Gool
en
algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Noord.
Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2015 heeft het algemeen bestuur aan de Stichting Cosmicus Onderwijs (hierna: de stichting) een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een tweede bouwlaag op drie reeds gebouwde schoollokalen aan Het Breed 10 te Amsterdam. Het betreft een tijdelijk bouwwerk voor de duur van twee jaar.
Bij besluit van 9 maart 2016 heeft het algemeen bestuur het door de groep Bewoners van het Plan van Gool daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 mei 2016 heeft de rechtbank het door [appellant A], [appellant] en [appellant B], deel uitmakend van de groep Bewoners van het Plan van Gool, daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het door de overige bewoners van de groep daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het algemeen bestuur heeft nog nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2017, [appellant], en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Mooij, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de stichting, vertegenwoordigd door mr. S. Gecimli en R. Cetintas, en Buko Bouwsystemen, vertegenwoordigd door H. van der Heiden, gehoord.
Overwegingen
Ontvankelijkheid
1. Artikel 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:
"1. Partijen kunnen zich laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
2. De bestuursrechter kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
(…)."
1.1. [appellant] heeft in het hogerberoepschrift gesteld dat hoger beroep wordt ingesteld mede namens alle overige deelnemers van de groep Bewoners van het Plan van Gool. De door [appellant] desgevraagd overgelegde machtigingen hebben evenwel slechts betrekking op de bezwaarschriftenprocedure bij het algemeen bestuur en de beroepsprocedure bij de rechtbank. Daaruit kan niet worden afgeleid dat [appellant] gemachtigd is een hogerberoepschrift in te dienen namens voormelde bewoners. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft [appellant] een verklaring van [appellante C] overgelegd, waaruit blijkt dat [appellant] is gemachtigd haar in rechte te vertegenwoordigen bij het hoger beroep in de onderhavige procedure. Met deze verklaring is de gestelde vertegenwoordiging om namens de gehele groep Bewoners van het Plan van Gool hoger beroep in te stellen niet aangetoond.
Nu niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant] in verzuim is geweest, is het hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is ingesteld mede namens de groep Bewoners van het Plan van Gool, daarvan uitgezonderd echter [appellante C].
2. Voor zover het hoger beroep is ingesteld door [appellant] en [appellante C], overweegt de Afdeling het volgende.
Inleiding
3. Bij besluit van 5 december 2014 heeft het algemeen bestuur aan de stichting een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van drie tijdelijke schoollokalen voor de duur van vijf jaar voor de Cosmicusschool aan Het Breed 10. Het bouwplan voorziet in het aanbrengen van een tweede bouwlaag op deze drie reeds geplaatste tijdelijke lokalen. De voorgenomen uitbreiding heeft een oppervlakte van 264 m² en de bouwhoogte van het schoolgebouw zal door de extra bouwlaag ongeveer 6 m zijn. [appellant] en [appellante C] verzetten zich tegen de voorgenomen plaatsing van de tweede bouwlaag, omdat zij vrezen dat dit zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het groene karakter van het Plan van Gool en van het woon- en leefklimaat ter plaatse.
4. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buikslotermeer II" rust op de gronden waarop het bouwplan is voorzien de bestemming "Groen (G-2)". De realisering van een tweede bouwlaag op de bestaande lokalen is in strijd met het bestemmingsplan. Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het algemeen bestuur met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en elfde lid, van de bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) behorende bijlage II voor het bouwplan een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor de duur van twee jaar vanaf de dag dat de omgevingsvergunning onherroepelijk wordt.
Toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb
4.1. [appellant] en [appellante C] betogen dat de rechtbank ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, nu zij de ingevolge het tweede lid van dat artikel hiervoor vereiste toestemming niet hebben gegeven en zij zijn benadeeld door deze versnelde afdoening.
4.2. Artikel 8:86 van de Awb luidt:
"1. Indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2. Indien de bestuursrechter in eerste en hoogste aanleg uitspraak doet, kan het eerste lid slechts worden toegepast indien partijen daarvoor toestemming hebben gegeven.
3. Partijen worden in de uitnodiging, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, gewezen op de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, en indien de bestuursrechter in eerste en hoogste aanleg uitspraak doet, tevens op de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid."
4.3. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de rechtbank niet onmiddellijk uitspraak heeft kunnen doen in de hoofdzaak. Het in het tweede lid van artikel 8:86 van de Awb opgenomen toestemmingsvereiste is in dit geval niet van toepassing, nu de rechtbank niet in eerste en hoogste aanleg uitspraak heeft gedaan. Tegen de uitspraak van de rechtbank staat immers hoger beroep open. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] en [appellante C] hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de rechtbank op basis van de haar ter beschikking staande gegevens en de uitkomsten van het ter zitting gehouden onderzoek geen uitspraak heeft kunnen doen in de hoofdzaak. Ook bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat de [appellant] en [appellante C] door toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onvoldoende gelegenheid hebben gekregen hun in beroep ingenomen standpunten te onderbouwen. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat zij in de uitnodiging voor de zitting uitdrukkelijk op deze bevoegdheid zijn gewezen, zodat van hen mag worden verwacht dat zij zich ook hebben voorbereid op een eventuele afdoening van de hoofdzaak, en dat [appellant] en [appellante C] in hoger beroep hun standpunten niet nader hebben onderbouwd. Het betoog faalt.
Belanghebbendheid
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij vanwege de afstand tussen zijn woning en het te realiseren bouwplan geen belanghebbende is bij het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning. Hiertoe voert [appellant] aan dat het feit dat hij aan Het Hoogt woont niet reeds betekent dat hij op grote afstand van het voorziene bouwplan woont. Voorts wijst hij er op dat het uit elf woongebouwen bestaande complex als een samenhangend geheel is ontworpen en gebouwd, zodat omvangrijke veranderingen daarin relevant zijn voor alle bewoners.
5.1. Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."
Om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en rechtstreeks door het besluit wordt geraakt.
5.2. Ter zitting van de Afdeling is vastgesteld dat de afstand tussen het voorziene bouwplan en het appartement van [appellant] ongeveer 300 m bedraagt en dat vanuit het appartement geen zicht op het vergunde bouwplan bestaat. Nu realisering van de drie lokalen niet een zodanige ruimtelijke uitstraling heeft dat [appellant] daardoor direct in zijn belangen wordt geraakt, heeft de rechtbank hem terecht niet als belanghebbende aangemerkt bij het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning. Het betoog faalt.
Ruimtelijke onderbouwing
6. [appellante C] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het algemeen bestuur op goede gronden heeft gesteld dat het bouwplan niet strijdig is met een goede ruimtelijke ordening. Hiertoe voert zij aan dat het algemeen bestuur onder de noemer van tijdelijkheid ten koste van het groene karakter van de buurt en zonder overleg met omwonenden uitbreidingen van het schoolgebouw in afwijking van het bestemmingsplan heeft toegestaan en dat bij omwonenden het draagvlak voor verdere uitbreiding van de school ontbreekt. Volgens [appellante C] leidt de realisering van het bouwplan tot een onaanvaardbare aantasting van haar woon- en leefklimaat door het verlies van groen, de te verwachten geluidsoverlast, verkeers- en parkeeroverlast, alsmede aantasting van het uitzicht vanuit de omliggende woningen en een verminderde lichtinval. Voorts voert [appellante C] aan dat het college ten onrechte niet in de beoordeling heeft betrokken of de Cosmicusschool levensvatbaar is.
6.1. Artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo luidt:
"1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, 3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…)."
Artikel 2.7 van het Bor luidt: "Als categorieën van gevallen, als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II."
Artikel 4 van de bij het Bor behorende bijlage II luidt: "Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(…)
11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar."
6.2. De huisvesting van de in 2013 opgerichte Cosmicusschool in het schoolgebouw aan Het Breed is tijdelijk en bedoeld ter overbrugging van de periode waarin een verhuizing naar een andere locatie nog niet aan de orde is. In verband met de groei van het aantal leerlingen bestaat tijdelijk behoefte aan drie extra leslokalen.
De rechtbank heeft in hetgeen [appellante C] heeft aangevoerd terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening dan wel dat realisering van het bouwplan afbreuk zal doen aan het Plan van Gool. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat de voorziene extra bouwlaag voor de beperkte duur van twee jaar aanwezig zal zijn en dat de bestaande groenvoorzieningen ten opzichte van de reeds bij het in overweging 3 vermelde besluit van 5 december 2014 vergunde situatie niet zullen worden aangetast. Blijkens de aan voormeld besluit van 5 december 2014 ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing, die tevens ten grondslag is gelegd aan de in bezwaar gehandhaafde omgevingsvergunning van 6 november 2015, doet het bouwplan geen afbreuk aan de functie als park/speelplantsoen omdat voldoende groen overblijft en geen looppaden zullen verdwijnen. Voorts is in de ruimtelijke onderbouwing van belang geacht dat de tijdelijke lokalen met de kopse zijde zijn geplaatst richting de flat aan het Buikslotermeerplein en tussen de flat en de tijdelijke lokalen hoge begroeiing aanwezig is, zodat door de plaatsing van de tijdelijke lokalen geen extra belemmeringen van de zichtlijnen van de eerste woonlaag zullen ontstaan. Het algemeen bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat een tweede bouwlaag wellicht iets kan veranderen in de zichtlijnen en lichtinval van de dichtstbijzijnde woningen op ongeveer 25 m, maar dat dit gelet op het vele groen en de hoge bomen geen onevenredige hinder mee zal brengen. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van dit standpunt.
De rechtbank heeft in hetgeen [appellante C] in beroep heeft aangevoerd terecht evenmin grond gevonden voor het oordeel dat het algemeen bestuur bij de beslissing omtrent verlening van de omgevingsvergunning voor de duur van twee jaar een oordeel over de levensvatbaarheid van de Cosmicusschool op langere termijn had moeten betrekken. Dat, zoals [appellante C] stelt, geen overleg met omwonenden heeft plaats gevonden alvorens tot vergunningverlening over te gaan, heeft geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit in deze procedure. Het plegen van overleg met omwonenden maakt immers geen deel uit van de in de Wabo geregelde procedure. Dat laat onverlet dat het algemeen bestuur bij de beslissing op de aanvraag om omgevingsvergunning alle bij het besluit betrokken belangen, ook die van omwonenden, dient te betrekken. De rechtbank heeft terecht geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het algemeen bestuur bij de aan het besluit ten grondslag liggende belangenafweging de belangen van omwonenden onvoldoende heeft onderkend. Blijkens het besluit op bezwaar en het daaraan ten grondslag gelegde advies van de Bezwaarschriftencommissie Noord ligt aan het verlenen van de omgevingsvergunning een belangenafweging ten grondslag. Het algemeen bestuur stelt zich op het standpunt dat het door de uitbreiding van de school drukker zal worden op het schoolplein en in de omgeving, maar dat de woonsituatie van omwonenden niet onevenredig zal worden aangetast, nu het betreft een beperkte uitbreiding met slechts drie lokalen voor de duur van bovendien slechts twee jaar. Voorts zal de verkeersaantrekkende werking vanwege de drie extra lokalen volgens het algemeen bestuur niet zodanig zijn dat dit tot verslechtering van de verkeerssituatie dan wel tot parkeeroverlast in de buurt zal leiden. In hetgeen [appellante C] heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien hieraan te twijfelen. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de tijdelijke plaatsing van een tweede bouwlaag op het schoolgebouw tot een zodanige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden zal leiden dat het algemeen bestuur daarvoor niet in redelijkheid een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
Conclusie
7. Het hoger beroep, voor zover dat is ingesteld door [appellant] en [appellante C], is ongegrond. Het hoger beroep, voor zover dat is ingesteld door de overige bewoners van de groep Bewoners van het Plan van Gool, is niet-ontvankelijk. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Dit betekent dat de voor de uitbreiding van de Cosmicusschool verleende tijdelijke omgevingsvergunning van kracht blijft.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk, voor zover dat is ingesteld door de groep Bewoners van het Plan van Gool, behoudens voor zover het hoger beroep is ingesteld door [appellant] en [appellante C];
II. verklaart het hoger beroep, voor zover dat is ingesteld door [appellant] en [appellante C], ongegrond;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2017
604.