ECLI:NL:RVS:2017:1592

Raad van State

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
201608487/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de uitspraak inzake bestemmingsplan 'Distelweg' te Wijchen

Op 14 juni 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van 5 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2631. In die eerdere uitspraak werd het beroep van verzoekers, wonend te Wijchen, tegen het besluit van de raad van de gemeente Wijchen tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Distelweg' ongegrond verklaard. Verzoekers stelden dat het bestemmingsplan in strijd was met het gemeentelijk functieveranderingsbeleid zoals weergegeven in de structuurvisie Wijchen. Ze voerden aan dat de toevoeging van nieuwe woningen in het buitengebied alleen is toegestaan bij ruimtelijke kwaliteitsverbetering, wat volgens hen in dit geval niet aan de orde was.

Tijdens de zitting van 11 mei 2017 werd het verzoek tot herziening behandeld. Verzoekers stelden dat de Afdeling onjuist was voorgelicht over de situatie van de percelen en dat er nieuwe feiten waren die niet eerder bekend waren. De Afdeling oordeelde echter dat de feiten die door verzoekers werden aangedragen, niet tot een andere uitspraak zouden hebben geleid, omdat de situatie van de percelen en de bestemming daarvan al bekend was. De Afdeling concludeerde dat er geen sprake was van feiten of omstandigheden die, indien eerder bekend, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.

De Afdeling wees het verzoek om herziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 juni 2017.

Uitspraak

201608487/1/R1.
Datum uitspraak: 14 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te Wijchen,
verzoekers,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2631.
Procesverloop
Bij uitspraak van 5 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2631, heeft de Afdeling onder meer het beroep van [verzoeker] en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Wijchen van 10 december 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Distelweg" ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
[verzoeker] en anderen hebben de Afdeling bij brief van 11 november 2016 verzocht die uitspraak te herzien.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 mei 2017, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker], bijgestaan door mr. B. Oudenaarden, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Voorts is gehoord de raad van de gemeente Wijchen, vertegenwoordigd door mr. Y. Sieuwerts.
Overwegingen
1.    Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt: "De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."
2.    Het bestemmingsplan "Distelweg" voorziet in de realisering van een woning aan de Distelweg te Wijchen. In de toelichting bij het plan staat dat [belanghebbende] in verband met de realisatie van het bedrijventerrein Bijsterhuizen in Wijchen is uitgekocht, waarbij de gemeente een inspanningsverplichting is aangegaan met betrekking tot de realisering van de woning aan de Distelweg. De verkochte percelen grenzen aan elkaar en zijn gelegen aan de Celsiusstraat te Wijchen. Het betreft de percelen, kadastraal bekend gemeente Wijchen, sectie K, nummers 1750 en 1751.
[verzoeker] en anderen wonen in de directe omgeving van het plangebied en zijn tegen het plan in beroep gegaan. Bij uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2631, heeft de Afdeling onder meer het beroep van [verzoeker] en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Wijchen van 10 december 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Distelweg" ongegrond verklaard.
3.     In het beroep van [verzoeker] en anderen dat in de uitspraak van 5 oktober 2016 ongegrond is verklaard, betoogden zij onder meer dat het plan is vastgesteld in strijd met het gemeentelijk functieveranderingsbeleid zoals weergegeven in de structuurvisie Wijchen van 29 mei 2009 (hierna: de structuurvisie). Zij voerden hiertoe aan dat de toevoeging van nieuwe woningen in het buitengebied volgens de structuurvisie alleen is toegestaan in geval van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering vanwege een functieverandering van (agrarische) bedrijfsbebouwing of in geval van landgoedontwikkeling. Hiervan was in dit geval volgens hen geen sprake.
De Afdeling oordeelde dat de raad zich terecht op het standpunt had gesteld dat de structuurvisie op de vaststelling van het plan niet van toepassing is. Zij overwoog hiertoe dat geen sprake was van de toevoeging van een woning in het buitengebied, omdat de woningbouwmogelijkheid waarin het plan voorzag, was gecompenseerd met de sloop van een bedrijfswoning.
4.     Aan het verzoek om herziening hebben [verzoeker] en anderen ten grondslag gelegd dat de Afdeling tijdens de zitting van 1 september 2016 onjuist is voorgelicht door [belanghebbende] en de raad. Bij de brief van 11 november 2016 hebben [verzoeker] en anderen diverse stukken overgelegd waaruit volgens hen kan worden afgeleid dat door het plan wel degelijk een woning aan het buitengebied wordt toegevoegd.
5.    De Afdeling stelt vast dat de feiten waarop de door [verzoeker] en anderen overgelegde stukken betrekking hebben, dateren van vóór de datum van de uitspraak van 5 oktober 2016 waarvan herziening wordt verzocht. Zij overweegt voorts dat eerst ter zitting aan de orde is gekomen dat op het perceel dat [belanghebbende] aan de gemeente heeft verkocht, een woning aanwezig was, zodat [verzoeker] en anderen niet kan worden verweten dat zij de overgelegde informatie niet al in de vorige procedure naar voren hebben gebracht. In zoverre is sprake van nieuwe feiten en omstandigheden.
6.    Bij hun verzoekschrift hebben [verzoeker] en anderen akten van levering overgelegd waaruit blijkt dat [belanghebbende] geen eigenaar was van het perceel met nummer 1750. Dat perceel was in eigendom van de broer van [belanghebbende] en diens echtgenote, die er ten tijde van de verkoop woonden. [belanghebbende] zelf was op dat moment elders in Wijchen woonachtig. Van het perceel met nummer 1751 was [belanghebbende] mede-eigenaar. Op dit perceel was volgens [verzoeker] en anderen geen bedrijfswoning aanwezig. De verkoop van dat perceel is daarbij niet geschied aan de gemeente, maar aan het openbaar lichaam Bijsterhuizen.
Voorts hebben [verzoeker] en anderen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de percelen aan de Celsiusstraat niet zijn gelegen in het gebied dat op de kaart bij de structuurvisie is aangeduid als "gemengde functies buitengebied / verbreden landbouw", maar net daarbuiten. Volgens [verzoeker] en anderen kan geen sprake zijn van compensatie, nu blijkt dat de woning die is gesloopt niet was gelegen in het buitengebied en aanwezig was op een perceel dat niet bij [belanghebbende] in eigendom was. Volgens [verzoeker] en anderen is derhalve geen sprake van compensatie, zodat het plan is vastgesteld in strijd met de structuurvisie.
7.    De raad heeft ter zitting te kennen gegeven dat de percelen aan de Celsiusstraat waren gelegen in een gebied waaraan in het bestemmingsplan "Buitengebied Nijmegen" van 30 november 1978, oorspronkelijk een agrarische bestemming was toegekend. Uit de verbeelding bij dat plan blijkt dat zowel op het perceel met nummer 1750 als op dat met nummer 1751 een burgerwoning als zodanig was bestemd. Deze burgerwoningen waren ook daadwerkelijk aanwezig. Volgens de raad is de feitelijke toestand op de percelen lange tijd overeenkomstig de oorspronkelijke bestemming gebleven, ook toen de agrarische bestemming al was gewijzigd. De raad heeft toegelicht dat ten tijde van de verkoop door [belanghebbende] is uitgegaan van de feitelijke situatie op de percelen. Hij stelt zich derhalve op het standpunt dat - anders dan [verzoeker] en anderen betogen - wel degelijk sprake is geweest van de sloop van woningen in het buitengebied. De woningbouwmogelijkheid aan de Distelweg is volgens de raad een compensatie van de sloop van de woning die aanwezig was op het perceel met nummer 1751, waarvan [belanghebbende] mede-eigenaar was.
De raad heeft voorts erkend dat de percelen aan de Celsiusstraat op de kaart bij de structuurvisie net buiten het gebied liggen dat is aangeduid als "gemengde functies buitengebied / verbreden landbouw". Volgens de raad doet dat echter niet af aan zijn stelling dat feitelijk van buitengebied sprake is, nu de kaart bij de structuurvisie als ontwikkelingskaart moet worden aangemerkt. Zij geeft volgens de raad weer over welke delen van het structuurvisiegebied bepaalde ontwikkelingen zich gedurende de looptijd van de structuurvisie mogen uitstrekken. De aanduidingen op de kaart bij de structuurvisie lopen volgens de raad daarom niet één op één met de bestemming die aan de gronden binnen het structuurvisiegebied is toegekend.
8.    De Afdeling stelt vast dat [verzoeker] en anderen terecht hebben aangevoerd dat de weergave van ter zitting aan de orde gekomen, feitelijke uitgangspunten - die als onweersproken zijn overgenomen in de uitspraak van 5 oktober 2016 - niet op alle punten juist blijkt. Een uitspraak kan ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb echter alleen worden herzien op grond van feiten en omstandigheden die, waren zij eerder bij de Afdeling bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden kunnen leiden. De Afdeling is van oordeel dat hiervan geen sprake is.
9.    Daartoe is van belang dat zich blijkens de akte van levering ten tijde van de verkoop op het perceel met nummer 1751 opstallen bevonden, die tot februari 1995 waren belast met een zakelijk recht ten behoeve van gebruik en bewoning door de moeder van [belanghebbende]. Met de sloop van deze opstallen is de woningbouwmogelijkheid aan de Distelweg volgens de raad gecompenseerd.
Hoewel dit perceel ten tijde van de verkoop - zoals blijkt uit de door [verzoeker] en anderen overgelegde stukken - een bedrijfsbestemming had, staat vast dat die bestemming in ieder geval vóór de verkoop van het perceel niet is gerealiseerd. Gelet op de ligging van het perceel tegen de rand van het gebied dat op de kaart bij de structuurvisie is aangeduid als "gemengde functies buitengebied / verbreden landbouw" en gelet op de toelichting van de raad over de status van de kaart bij de structuurvisie, acht de Afdeling het niet onjuist dat de raad zijn standpunt over de ligging van het perceel in het buitengebied heeft gebaseerd op de feitelijke en niet op de planologische staat van het perceel. Het oordeel dat er geen sprake is van toevoeging van een woning in het buitengebied blijft derhalve hetzelfde.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat in zoverre geen sprake is van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
10.    Ten aanzien van hetgeen [verzoeker] en anderen naar voren hebben gebracht over de aan- en verkopende partij van de percelen en de woonsituatie van [belanghebbende], overweegt de Afdeling dat ook in zoverre geen sprake is van feiten en omstandigheden in de zin van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Hetgeen in dit verband uit de overgelegde stukken blijkt, doet immers niet af aan de situatie dat van [belanghebbende] - waaronder de [belanghebbende] die partij was in het geschil over het bestemmingsplan "Distelweg" - grond is gekocht met daarop opstallen die in het verleden werden gebruikt voor bewoning. Daarbij is overeengekomen dat één woning aan de Distelweg mag worden gerealiseerd, waartoe de raad uitvoering heeft gegeven aan de aangegane inspanningsverplichting. De Afdeling is hiervan in haar uitspraak van 5 oktober 2016 uitgegaan. Ook in zoverre zouden de door [verzoeker] en anderen aangedragen feiten en omstandigheden, waren zij eerder bij de Afdeling bekend geweest, niet tot een andere uitspraak hebben geleid.
11.    Gelet op het voorgaande dient het verzoek te worden afgewezen.
12.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Groen, griffier.
w.g. Kramer    w.g. Groen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2017
831.