ECLI:NL:RVS:2017:1598

Raad van State

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
16 juni 2017
Zaaknummer
201704235/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit college inzake plaatsingsplan ondergrondse restafvalcontainers

Op 14 juni 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een mondelinge uitspraak gedaan in een zaak waarin [verzoeker] beroep had ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Dit besluit, genomen op 25 april 2017, betrof de vaststelling van een plaatsingsplan voor ondergrondse restafvalcontainers in de wijk Houtwijk-West (wijk 86). Tijdens de openbare zitting, die om 10.00 uur begon, was de voorzieningenrechter, Staatsraad mr. H.G. Lubberdink, aanwezig, samen met griffier mr. M.A. Graaff-Haasnoot. Het college was vertegenwoordigd door mr. S. Blankenstein, mr. R.W. Schrijver en ing. R. Coevorden.

[verzoeker] had niet alleen beroep ingesteld, maar ook verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter verklaarde het verzoek echter niet-ontvankelijk. Dit was het gevolg van het feit dat [verzoeker] het verschuldigde griffierecht niet tijdig had voldaan. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard indien de betaling van het griffierecht niet binnen twee weken na de mededeling van de verschuldigdheid heeft plaatsgevonden, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit verzuim kunnen rechtvaardigen.

In deze zaak was [verzoeker] op 24 mei 2017 per aangetekende brief geïnformeerd over de verschuldigdheid van het griffierecht en de termijn waarbinnen dit betaald diende te worden. Aangezien het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was bijgeschreven op de rekening van de Raad van State, en er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat [verzoeker] niet in verzuim was, werd het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

201704235/2/A1.
Datum uitspraak: 14 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Den Haag,
verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 14 juni 2017 om 10.00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. H.G. Lubberdink, voorzieningenrechter
griffier: mr. M.A. Graaff-Haasnoot
Verschenen:
Het college, vertegenwoordigd door mr. S. Blankenstein, mr. R.W. Schrijver en ing. R. Coevorden.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Gronden
[verzoeker] heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 25 april 2017, waarbij het college het plaatsingsplan heeft vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers in Houtwijk-West (wijk 86). Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] is voor het door hem ingediende verzoek griffierecht verschuldigd. Een verzoek wordt ingevolge artikel 8:41, vierde, vijfde en zesde lid, gelezen in samenhang met artikel 8:82, derde lid, van de Awb, niet-ontvankelijk verklaard indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen twee weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een verzoekschrift is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
[verzoeker] is bij aangetekend verzonden brief van 24 mei 2017 meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen twee weken na de dag van verzending van de brief, dat wil zeggen uiterlijk 7 juni 2017, op de rekening van de Raad van State dient te zijn bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State dient te zijn betaald. Tevens is vermeld dat, indien het verschuldigde bedrag niet op de vermelde datum is ontvangen, het verzoek reeds om die reden niet-ontvankelijk wordt verklaard, behoudens in uitzonderlijke gevallen.
Het bedrag is niet binnen de gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State betaald. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [verzoeker] in verzuim is geweest.
w.g. Lubberdink    w.g. Graaff-Haasnoot
voorzieningenrechter  griffier
531.