ECLI:NL:RVS:2017:1598
Raad van State
- Mondelinge uitspraak
- H.G. Lubberdink
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit college inzake plaatsingsplan ondergrondse restafvalcontainers
Op 14 juni 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een mondelinge uitspraak gedaan in een zaak waarin [verzoeker] beroep had ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Dit besluit, genomen op 25 april 2017, betrof de vaststelling van een plaatsingsplan voor ondergrondse restafvalcontainers in de wijk Houtwijk-West (wijk 86). Tijdens de openbare zitting, die om 10.00 uur begon, was de voorzieningenrechter, Staatsraad mr. H.G. Lubberdink, aanwezig, samen met griffier mr. M.A. Graaff-Haasnoot. Het college was vertegenwoordigd door mr. S. Blankenstein, mr. R.W. Schrijver en ing. R. Coevorden.
[verzoeker] had niet alleen beroep ingesteld, maar ook verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter verklaarde het verzoek echter niet-ontvankelijk. Dit was het gevolg van het feit dat [verzoeker] het verschuldigde griffierecht niet tijdig had voldaan. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard indien de betaling van het griffierecht niet binnen twee weken na de mededeling van de verschuldigdheid heeft plaatsgevonden, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit verzuim kunnen rechtvaardigen.
In deze zaak was [verzoeker] op 24 mei 2017 per aangetekende brief geïnformeerd over de verschuldigdheid van het griffierecht en de termijn waarbinnen dit betaald diende te worden. Aangezien het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was bijgeschreven op de rekening van de Raad van State, en er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat [verzoeker] niet in verzuim was, werd het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten in bestuursrechtelijke procedures.