201703447/2/R1.
Datum uitspraak: 20 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Bergen, en anderen,
en
de raad van de gemeente Bergen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Chacha-terrein" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
Voorts hebben [verzoeker] en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 juni 2017, waar [verzoeker] en anderen, in de persoon van [verzoeker] en [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. E. Visser, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde B], gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2. Het plan ziet op het perceel [locatie] te Bergen.
[belanghebbende] is eigenares van het perceel. Voorheen was in de hier aanwezige stolpboerderij de [discotheek] gevestigd.
Het ontwerpplan voorzag in een regeling voor deze discotheek.
Nadien is de exploitatie van de discotheek echter gestopt. De raad heeft toegelicht dat de vaststelling van het plan conform het ontwerpplan daardoor niet meer opportuun was. Vervolgens heeft [verzoeker] beroep ingesteld bij de Afdeling tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit door de raad. De Afdeling heeft bij uitspraak van 21 november 2016 in zaak nr. 201607178/1/R1, het beroep van [verzoeker] gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan vernietigd en de raad opgedragen om uiterlijk 8 februari 2017 een nieuw besluit te nemen. Bij besluit van 2 februari 2017 - derhalve binnen de door de Afdeling gestelde termijn - heeft de raad het plan gewijzigd vastgesteld.
[verzoeker] en anderen zijn omwonenden en een bewonersvereniging en kunnen zich niet verenigen met het plan. Ter zitting hebben zij verklaard dat zij zich richten tegen de bouwmogelijkheden op het betrokken perceel. Zij vrezen hiervan een aantasting van het woon- en leefklimaat.
Spoedeisend belang
3. [verzoeker] en anderen hebben aan hun verzoek ten grondslag gelegd dat naar verwachting vergunningen voor de uitbreiding van de bestaande horecagelegenheid, alsmede vergunningen voor gewijzigd gebruik van bestaande bebouwing worden verleend.
3.1. Ter zitting is gebleken dat thans een - vergund - appartementenhotel in de stolpboerderij aanwezig is. Ter zitting is verder gebleken dat [belanghebbende] vóór de vaststelling van het plan onder meer een aanvraag heeft ingediend om verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een nieuw bijgebouw van ongeveer 15 m hoog achter de boerderijstolp. De raad heeft ter zitting gesteld dat die aanvraag op inhoudelijke bezwaren stuit. [belanghebbende] heeft ter zitting toegelicht dat er naar aanleiding van een nieuw bouwplan mogelijk een nieuwe aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning wordt ingediend met het oog op de bouw van een bijgebouw achter de boerderijstolp. Niet is gebleken dat [belanghebbende] bereid is te wachten met het aanvragen van die omgevingsvergunning totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.
Het besluit van 2 februari 2017
4. [verzoeker] en anderen wijzen erop dat bij het besluit van 2 februari 2017 geen planregels en ook geen gewijzigde verbeelding zijn gevoegd.
Volgens hen voldoet het besluit hierdoor niet aan artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Ook voeren [verzoeker] en anderen aan dat de raad ten onrechte niet is ingegaan op de ingediende zienswijzen.
Verder voeren [verzoeker] en anderen aan dat de raad geen motivering heeft gegeven voor de wijzigingen die het vastgestelde plan bevat ten opzichte van het ontwerpplan, bijvoorbeeld wat betreft de toename van bouwmogelijkheden en de inhoud van verschillende begripsbepalingen.
4.1. Artikel 3.1 van de Wro luidt als volgt:
"1. De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Deze regels kunnen tevens strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied."
4.2. In het besluit van 2 februari 2017 is het volgende vermeld:
"besluit: het ontwerp-bestemmingsplan ChaCha-terrein gewijzigd vast te stellen, zodanig dat de huidige functie, zoals verwoord in het bestemmingsplan Bergen Centrum 1977, en de monumentale verschijningsvorm van de stolp, zoals verwoord in de bestemming 'waarde Cultuurhistorie' van het bestemmingsplan Beschermd Dorpsgezicht 2011, worden bestendigd."
4.3. De voorzieningenrechter stelt vast dat bij het besluit van 2 februari 2017 is volstaan met bovenvermelde passage en niet is verwezen naar planregels en evenmin naar een verbeelding. In het op de landelijke voorziening gepubliceerde plan zijn wel planregels en een verbeelding opgenomen. Ter zitting is gebleken dat het college van burgemeester en wethouders ná de vaststelling van het besluit een verbeelding en planregels heeft opgesteld. Hieromtrent overweegt de voorzieningenrechter, met verwijzing naar artikel 3.1, eerste lid, van de Wro, dat niet het college van burgemeester en wethouders, maar de raad daartoe bevoegd is.
De voorzieningenrechter verwacht dan ook dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de raad niet heeft voldaan aan artikel 3.1 van de Wro, nu de raad bij het besluit niet heeft verwezen naar planregels en een verbeelding.
Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat de raad bij het besluit niet inhoudelijk is ingegaan op de ingediende zienswijzen.
De voorzieningenrechter verwacht dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat het besluit in zoverre is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat de raad voor de wijzigingen in het vastgestelde plan ten opzichte van het ontwerpplan - bijvoorbeeld wat betreft de toename van bouwmogelijkheden en het wijzigen van verschillende begripsbepalingen - geen motivering heeft gegeven. De voorzieningenrechter verwacht dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat het besluit in dit opzicht niet voldoet aan artikel 3:46 van de Awb.
Schorsing plan
5. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen en gelet op de betrokken belangen aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen en het besluit tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan te schorsen. De overige gronden van het verzoek behoeven gelet hierop geen bespreking.
Voorlopige voorziening in verband met cultuurhistorische waarden
6. Zolang het plan geschorst is, wordt voor de toetsing van nieuwe aanvragen om verlening van een omgevingsvergunning die betrekking hebben op het plangebied teruggevallen op het voorheen geldende planologische regime. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen een verschil van mening bestaat over de vraag wat het voorheen geldende planologische regime is en of dat al dan niet voorzag in bescherming van cultuurhistorische waarden. Wat daar ook van zij, gelet op het door de raad bij het besluit van 2 februari 2017 geuite belang om de monumentale verschijningsvorm van de stolp te beschermen, ziet de voorzieningenrechter thans aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het plangebied in ieder geval tevens moet worden getoetst aan artikel 6 van de regels - betreffende de bestemming "Waarde - Cultuurhistorie" - die het college van burgemeester en wethouders bij wijze van planregels na vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan heeft opgesteld.
Proceskosten
7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 2 februari 2017, waarbij de raad van de gemeente Bergen het bestemmingsplan "Chacha-terrein" gewijzigd heeft vastgesteld;
II. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het plangebied in ieder geval tevens moet worden getoetst aan artikel 6 van de regels - betreffende de bestemming "Waarde - Cultuurhistorie" - die het college van burgemeester en wethouders bij wijze van planregels na vaststelling van het onder I. genoemde bestemmingsplan heeft opgesteld;
III. gelast dat de raad van de gemeente Bergen aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Van Loo
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2017
418.