201701246/1/R6.
Datum uitspraak: 21 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], [appellant B] en [appellant C], wonend te Nijmegen,
en
de raad van de gemeente Nijmegen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Nijmegen Midden 2015 - 2 (Veldstraat 4)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A], [appellant B] en [appellant C] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Stichting De Getijden, projectontwikkelaar, heeft daartoe in de gelegenheid gesteld een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2017, waar [appellant A], [appellant B] en [appellant C], vertegenwoordigd door [appellant A], bijgestaan door mr. J.F.T. Van Berkel, rechtsbijstandverlener te ’s-Hertogenbosch, en de raad, vertegenwoordigd door M.D.P. Verstappen, M.J. Boom en M.J. Doove, bijgestaan door mr. K.E.M. Tilleman, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Voorts is Stichting De Getijden, vertegenwoordigd door P.J.A.M. Helmink, bijgestaan door mr. C.M.A. Delissen-Buijnsters, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bestemmingsplan voorziet erin een schoolgebouw uit 1927 op de locatie Veldstraat 4 te verbouwen tot 18 appartementen. De onderwijsinstelling die voorheen in het pand was gevestigd, is in september 2015 verhuisd naar een nieuwbouwlocatie.
Het geschil
2. [appellant A] woont op het perceel [locatie 1]. [appellant B] en [appellant C] wonen op het perceel [locatie 2]. Beide percelen liggen langs een bestaand pad dat vanaf de woningbouwlocatie naar de Sint Jacobslaan voert. Zij vrezen met name voor geluidoverlast en verkeersonveilige situaties bij hun woningen wanneer dit pad als ontsluitingsweg voor de woningen zal worden gebruikt. Ook voeren zij aan dat een evidente privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan het gebruik van het pad als ontsluitingsweg.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Evidente privaatrechtelijke belemmering
4. [appellant A], [appellant B] en [appellant C] betogen dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Zij stellen dat uit de notariële koopakten van hun woningen blijkt dat ten behoeve van het perceel van [appellant A] een erfdienstbaarheid in de vorm van een recht van overpad is gevestigd en dat [appellant B] en [appellant C] dit recht van overpad moeten verlenen. Hieruit moet worden afgeleid dat het pad deel uitmaakt van het perceel van [appellant B] en [appellant C] en dat zij de eigendom van het pad hebben. Voor zover de raad stelt dat de gemeente eigenaar is van het pad en zich beroept op gegevens van het kadaster stellen [appellant A], [appellant B] en [appellant C] dat deze gegevens onjuist zijn.
4.1. De raad stelt dat de gemeente eigenaar is van het pad en dat er geen erfdienstbaarheden zijn gevestigd. Er zijn daarom geen privaatrechtelijke belemmeringen die in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van het plan.
4.2. De Afdeling stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1099) voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling en de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding is indien deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerstaangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. 4.3. Uit de kadastrale kaart van het plangebied en omgeving bij de zienswijzenota volgt dat het pad deel uitmaakt van het perceel waarop de nieuwe woningen zullen worden ontwikkeld en dat de gemeente eigenaar is van dit perceel. Dat de gegevens van het kadaster op dit punt onjuist zouden zijn en dat [appellant B] en [appellant C] eigenaar van het pad zouden zijn, is door [appellant A], [appellant B] en [appellant C] niet aannemelijk gemaakt. De raad heeft voorts door het kadaster onderzoek laten verrichten naar eventuele erfdienstbaarheden die op het pad rusten. Daarvan is niet gebleken, zo staat in het rapport van het kadaster. Dat desondanks een erfdienstbaarheid op het pad zou zijn gevestigd ten behoeve van het erf van [appellant A], is evenmin aannemelijk geworden.
Gelet op het voorgaande hebben [appellant A], [appellant B] en [appellant C] niet aannemelijk gemaakt dat zich een evidente privaatrechtelijke belemmering voordoet die aan de verwezenlijking van het plan in de weg staat. Het betoog faalt.
Woon- en leefklimaat
5. [appellant A], [appellant B] en [appellant C] betogen dat het plan leidt tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat. Daartoe voeren zij aan dat de toename van verkeer op het pad langs hun woningen zal leiden tot geluidoverlast en verkeersonveilige situaties. Zij voeren aan dat de gevolgen van het plan voor hun woon- en leefklimaat ten onrechte niet zijn onderzocht. Ook is niet onderzocht of bij hun woningen geluidhinder kan optreden door reflectie van het geluidscherm dat aan de zuid- en zuidwestzijde van het plangebied is voorzien.
5.1. De raad heeft toegelicht dat het pad niet als hoofdontsluiting voor de nieuwe woningen zal worden gebruikt. De hoofdontsluiting wordt aangelegd aan de zuidwestzijde van het plangebied en de woningen zullen worden ontsloten via de Veldstraat. Voor zover [appellant A], [appellant B] en [appellant C] hebben aangevoerd dat het planologisch mogelijk is dat het pad als hoofdontsluiting zal worden gebruikt, overweegt de Afdeling dat uit artikel 4, lid 4.1, onder f, van de planregels volgt dat de ontsluiting dient plaats te vinden ter plaatse van de aanduiding "ontsluiting" die is toegekend aan de zuidoostzijde van het plangebied. Het pad maakt ook geen deel uit van het plangebied en de woningbouwlocatie. De raad heeft voorts ter zitting bevestigd dat maatregelen zullen worden betroffen om gemotoriseerd verkeer van het pad te weren, met uitzondering van gemotoriseerd verkeer van en naar de percelen van aanwonenden van het pad, zoals [appellant A], [appellant B] en [appellant C]. Daarmee is gewaarborgd dat het pad ook feitelijk niet als hoofdontsluiting zal kunnen worden gebruikt en dat alleen fietsers en voetgangers van het pad gebruik zullen maken. Vanwege het beperkte aantal wooneenheden waarin het plan voorziet, is voorts niet aannemelijk dat van het pad intensief gebruik zal worden gemaakt door fietsers en voetgangers.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder of verkeersonveilige situaties op het pad. Het betoog faalt.
5.2. In het plan is verder ten behoeve van de nieuwe woningen aan een smalle strook langs een gedeelte van de zuidelijke en zuidwestelijke grens van het plangebied de functieaanduiding "geluidscherm" toegekend. Het geluidscherm dient ertoe de bewoners van de nieuwe woningen te beschermen tegen geluidhinder van een ten zuiden van het plangebied gevestigde supermarkt.
Uit de akoestische rapporten bij het plan volgt dat de effecten van het geluidscherm op omliggende woningen, zoals de woning aan de Sint Jacobslaan 55 die op kortere afstand staat van het scherm dan de woningen van [appellant A], [appellant B] en [appellant C], verwaarloosbaar zijn. [appellant A], [appellant B] en [appellant C] hebben de berekeningen in de akoestische rapporten op dit punt bestreden door te stellen dat in het geluidmodel een aantal bestaande gebouwen ontbreekt, maar de raad heeft onweersproken gesteld dat deze gebouwen aan de andere zijde van het scherm staan zodat dit gebrek in het geluidmodel in zoverre geen effect heeft voor de geluidsituatie bij de woningen van [appellant A], [appellant B] en [appellant C]. De akoestische rapporten ondersteunen deze conclusie. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen onaanvaardbare geluidhinder bij de woningen van [appellant A], [appellant B] en [appellant C] zal optreden ten gevolge van reflectie van geluid van het geluidscherm. Voor het oordeel dat de raad nader akoestisch onderzoek had moeten laten verrichten naar de gevolgen van het plan voor de geluidsituatie bij de woningen van [appellant A], [appellant B] en [appellant C] ziet de Afdeling gelet op het voorgaande geen aanleiding. Het betoog faalt.
Zienswijze herhaald en ingelast
6. Voor zover [appellant A], [appellant B] en [appellant C] in hun beroepschrift hebben verwezen naar de inhoud van hun zienswijze over het ontwerpplan, overweegt de Afdeling dat in de zienswijzenota is ingegaan op deze zienswijze. Afgezien van wat hiervoor aan de orde is geweest hebben [appellant A], [appellant B] en [appellant C] in hun beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van hun zienswijze in het bestreden besluit onvoldoende of onjuist is.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blankenstein, griffier.
w.g. Michiels w.g. Blankenstein
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2017
821.