201609861/1/R1.
Datum uitspraak: 21 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. Nijmeegsche IJzergieterij B.V. en NIJG Vastgoed B.V., gevestigd te Nijmegen,
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B], wonend te Nijmegen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Nijmegen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2016 heeft de raad het bestemmingsplan ‘Nijmegen Westkanaaldijk 2016" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Nijmeegsche IJzergieterij en NIJG Vastgoed en [appellanten sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2017, waar [appellanten sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door ir. M. Muntjewerff en M. Geurts, zijn verschenen.
Overwegingen
Het plan
1. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het industrieterrein Westkanaaldijk.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellanten sub 2]
3. [appellanten sub 2] wonen op het perceel [locatie] op het industrieterrein. De woning maakte tot 2002 deel uit van het naastgelegen bedrijfsperceel waar een asbest- en sloopbedrijf was gevestigd. De woning deed dienst als bedrijfswoning bij dat bedrijf. Sinds 2002 wordt de woning door [appellanten sub 2] gebruikt als burgerwoning. Zij kunnen zich niet met het plan verenigen omdat voor het gebruik als burgerwoning geen planologische regeling is opgenomen.
3.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Dit zou het geval kunnen zijn indien het definitieve plan ten nadele is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan.
3.2. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad. Het ontwerpplan is blijkens de kennisgeving met ingang van 16 juni 2016 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht, eindigde derhalve op 27 juli 2016.
3.3. Vaststaat dat [appellanten sub 2] niet binnen de zienswijzentermijn een zienswijze op het ontwerpplan naar voren hebben gebracht. [appellanten sub 2] stellen dat zij op 9 september 2016 mondeling een zienswijze op het ontwerpplan naar voren hebben gebracht en dat zij daartoe bij brief van 1 september 2016 door het gemeentebestuur in de gelegenheid zijn gesteld. De Afdeling stelt echter vast dat die brief betrekking heeft op het voornemen van het college van burgemeester en wethouders om handhavend op te treden tegen het gebruik van de woning als burgerwoning en dat in de brief slechts de gelegenheid wordt geboden een zienswijze naar voren te brengen op dat voornemen. De stelling dat [appellanten sub 2] een zienswijze op het ontwerpplan mochten indienen buiten de daartoe gestelde termijn is dus onjuist. Reeds daarom kan dit betoog niet leiden tot het oordeel dat het beroep ontvankelijk is.
3.4. Vaststaat verder dat het plan voor het perceel van [appellanten sub 2] gewijzigd is vastgesteld. In het ontwerpplan was aan de woning op hun perceel de aanduiding "bedrijfswoning" toegekend. Die aanduiding is in het vastgestelde plan niet opgenomen. [appellanten sub 2] richten zich echter niet tegen het niet langer opnemen van de aanduiding "bedrijfswoning". Zoals ter zitting is komen vast te staan, bestaat er feitelijk ook geen mogelijkheid om de woning als bedrijfswoning te gebruiken nu het oorspronkelijke bedrijf bij de woning is beëindigd en nabij de woning thans geen bedrijven aanwezig zijn waarbij de woning zou kunnen worden betrokken. [appellanten sub 2] kunnen de woning daarom alleen nog als burgerwoning gebruiken en richten zich dan ook tegen het ontbreken van een planologische regeling voor het gebruik als burgerwoning. Het ontwerpplan voorzag echter ook al niet in een dergelijke regeling. Het bestemmingsplan is op dit punt dan ook niet gewijzigd vastgesteld, zodat de situatie dat het [appellanten sub 2] redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijze tegen het ontwerpplan te hebben ingediend, zich niet voordoet.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellanten sub 2] niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van Nijmeegsche IJzergieterij en NIJG Vastgoed
6. Nijmeegsche IJzergieterij en NIJG Vastgoed zijn huurder respectievelijk eigenaar van het perceel Lindenhoutseweg 26. Zij richten zich tegen het plan voor zover de veiligheidscontour voor het naastgelegen bedrijf [bedrijf] aan de [locatie 2] over een gedeelte van hun perceel en de daarop gelegen bebouwing valt. Zij vrezen dat hierdoor de gebruiksmogelijkheden op hun perceel worden beperkt omdat binnen de veiligheidscontour geen kwetsbare objecten zijn toegestaan.
6.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de veiligheidscontour niet leidt tot een onaanvaardbare beperking van de gebruiksmogelijkheden van het perceel van Nijmeegsche IJzergieterij en NIJG Vastgoed. De ligging van de veiligheidscontour is berekend met een kwalitatieve risicoanalyse (QRA) op basis van de vergunde situatie bij [bedrijf].
6.2. In artikel 1, lid 1.53, van de planregels is ‘kwetsbaar object’ omschreven als:
"- woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten;
- gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, te weten:
1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
2. scholen;
3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
1. kantoorgebouwen waaronder begrepen bedrijfskantoren en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;
2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijke bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen."
Artikel 18, lid 18.7, luidt: "Binnen de aanduiding ‘veiligheidszone - bevi’ zijn geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan."
6.3. Door Nijmeegsche IJzergieterij en NIJG Vastgoed is niet bestreden dat de veiligheidscontour met de QRA op basis van de vergunde situatie juist is berekend. Blijkens de verbeelding valt de veiligheidscontour, met de aanduiding "veiligheidszone - bevi", over een deel van het perceel van Nijmeegsche IJzergieterij en NIJG Vastgoed. Het gaat om gronden langs de westelijke perceelsgrens met het terrein van [bedrijf] met een oppervlakte van ongeveer 1.200 m². Het perceel van Nijmeegsche IJzergieterij en NIJG Vastgoed heeft een totale oppervlakte van ongeveer 18.000 m². De aanduiding "veiligheidszone - bevi" strekt zich ook uit over een zeer klein gedeelte van een bestaand bedrijfsgebouw op het perceel van Nijmeegsche IJzergieterij en NIJG Vastgoed. Dit bedrijfsgebouw wordt gebruikt als instructielokaal.
6.4. Uit de planregels volgt dat op de gronden waaraan de aanduiding "veiligheidszone - bevi" is toegekend geen kwetsbare objecten als bedoeld in artikel 1, lid 1.53, van de planregels zijn toegestaan. In zoverre leidt het plan tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden van het perceel van Nijmeegsche IJzergieterij en NIJG Vastgoed. De raad heeft evenwel naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang van de externe veiligheid dan aan de belangen van de Nijmeegsche IJzergieterij en NIJG Vastgoed bij behoud van de gebruiksmogelijkheden van hun perceel. Daarbij heeft de raad mogen betrekken dat op de gronden waaraan de desbetreffende aanduiding is toegekend, thans geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en niet is gebleken van concrete plannen om binnen de aanduiding op hun perceel kwetsbare objecten te realiseren. Nijmeegsche IJzergieterij en NIJG Vastgoed hebben naar voren gebracht dat zij de desbetreffende gronden op het perceel zouden willen gebruiken voor de opslag van gevaarlijke stoffen, maar van een concreet voornemen daartoe is niet gebleken, nog daargelaten dat de veiligheidscontour zich niet verzet tegen een dergelijk gebruik. Voorts is het aanwezige bedrijfsgebouw op het perceel van Nijmeegsche IJzergieterij en NIJG Vastgoed, dat voor een zeer gering deel binnen de aanduiding "veiligheidszone - bevi" staat, in gebruik als instructielokaal. Dit betreft geen gebouw waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn of dat anderszins als kwetsbaar object zou kunnen aangemerkt. Het bestemmingsplan staat dan ook niet in de weg aan voortzetting van het gebruik van dit gebouw. Van een concreet voornemen tot wijziging van het gebruik waarmee het bedrijfsgebouw tot kwetsbaar object zou worden gemaakt, is niet gebleken. De raad heeft tevens in aanmerking mogen nemen dat de contour slechts over een beperkt gedeelte van het perceel loopt en dat de gebruiksmogelijkheden voor het overgrote deel van het perceel niet worden aangetast.
De raad heeft zich gelet op het voorgaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de belangen van Nijmeegsche IJzergieterij en NIJG Vastgoed als gevolg van het plan niet onevenredig worden aangetast. Het betoog faalt.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep van Nijmeegsche IJzergieterij en NIJG Vastgoed ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van Nijmeegsche IJzergieterij B.V. en NIJG Vastgoed B.V ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blankenstein, griffier.
w.g. Michiels w.g. Blankenstein
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2017
821.