201609822/1/A2.
Datum uitspraak: 21 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Vlaardingen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 november 2016 in zaak nr. 15/2483 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2014 heeft het college opnieuw een tweede parkeerplaats aangewezen als parkeerplaats voor het opladen van elektrische voertuigen.
Bij besluit van 26 mei 2015, voor zover hier van belang, heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 november 2016 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij die uitspraak tevens beslist op een ander beroep van [appellanten]. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep richt zich alleen tegen de ongegrondverklaring van het beroep tegen het besluit van 26 mei 2015 voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 23 december 2014 ongegrond is verklaard.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2017, waar [appellant A], bijgestaan door mr. M.M. Breukers, rechtsbijstandverlener te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door H. de Vries, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het college heeft bij verschillende besluiten twee parkeerplaatsen aangewezen als parkeerplaatsen voor het opladen van elektrische voertuigen. Deze parkeerplaatsen liggen naast elkaar aan de oostzijde van de Van Linden van den Heuvellsingel ten zuiden van de kruising met de Sportlaan. Tussen de twee parkeerplaatsen is een oplaadpunt geplaatst. De aanwijzing heeft als gevolg dat deze twee parkeerplaatsen slechts gebruikt mogen worden voor het parkeren van elektrische voertuigen en alleen als de stekker in het bijbehorende oplaadpunt en in het voertuig zit.
[appellanten] wonen aan de Van Linden van den Heuvellsingel en zijn het niet eens met de aanwijzing van de tweede parkeerplaats bij het besluit van 23 december 2014. Volgens hen maakt het gebruik van het oplaadpunt bij die parkeerplaats, die smaller is dan de eerste, het noodzakelijk om over enige afstand over de Van Linden van den Heuvellsingel tegen het verkeer in te rijden dan wel met de oplaadkabel aan de straatkant langs de auto te lopen, hetgeen tot verkeersgevaarlijke situaties leidt.
2. De rechtbank heeft overwogen dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat het gebruik van het oplaadpunt voor sommige voertuigen niet mogelijk is zonder dat daarbij verkeersregels worden overtreden. Volgens de rechtbank valt verder niet in te zien dat de aanwijzing van de tweede parkeerplaats langs de doorgaande rijbaan de verkeerssituatie als zodanig onveiliger heeft gemaakt.
3. Het hoger beroep richt zich tegen dit oordeel. Volgens [appellanten] hebben zij met foto’s van 6 juli 2015, 4 november 2015 en 7 november 2015 aangetoond dat een auto tegen de rijrichting in op de parkeerplaats staat geparkeerd, hetgeen alleen mogelijk is als deze enige afstand tegen het verkeer heeft ingereden. De rechtbank is ten onrechte voorbijgegaan aan die foto’s, aldus [appellanten].
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de aanwijzing van de tweede parkeerplaats de verkeerssituatie als zodanig onveiliger heeft gemaakt.
Op de overgelegde foto’s is weliswaar te zien dat op die momenten steeds dezelfde auto tegen de rijrichting in staat geparkeerd op de tweede parkeerplaats, maar daaruit volgt niet dat die parkeerplaats op zichzelf noopt tot het begaan van verkeersovertredingen. Bij de voorbereiding van de aanwijzing van de tweede parkeerplaats heeft het college extern advies ingewonnen bij de politie en intern advies bij een verkeersdeskundige. Beide hebben met de aanwijzing ingestemd. Het college heeft verder onweersproken toegelicht dat het oplaadpunt zich op een zodanige plek bevindt dat deze voor elke elektrische auto te bereiken is met een oplaadkabel. Afhankelijk van het punt waar de oplaadstekker in de auto moet worden gestoken, zal een korte of langere kabel nodig zijn om de auto op te laden. Mochten desondanks de verkeersregels worden overtreden door een gebruiker van de tweede parkeerplaats, dan zal bij constatering daarvan handhavend worden opgetreden, aldus het college. Gelet op deze toelichting heeft de rechtbank aan de foto’s terecht niet de waarde toegekend die [appellanten] daaraan gehecht wensten te zien.
3.2. Er bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat de tweede parkeerplaats als zodanig onveilig is voor de gebruiker van een geparkeerde auto. Ter zitting bij de Afdeling is een tekening van de situatie bekeken. Daarop is te zien dat de tweede parkeerplaats weliswaar smaller is dan de eerste, maar even breed als de daarnaast gelegen parkeerplaatsen die niet zijn aangewezen voor het opladen van elektrische voertuigen. Bij al deze plaatsen dient de bestuurder aan de straatkant uit te stappen. Het college heeft verder onweersproken toegelicht dat de tweede parkeerplaats qua afmetingen voldoet aan de richtlijnen die voor parkeerplaatsen gelden.
3.3. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd voor zover aangevallen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2017
611.