201605396/1/A1.
Datum uitspraak: 28 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 juni 2016 in zaak nr. 15/9113 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 9 januari 2015 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden in verband met het niet uitvoeren van de herplantplicht als opgenomen in de bij besluit van 10 september 2008 aan [belanghebbende], eigenaar van het perceel [locatie 1] te Den Haag, verleende kapvergunning met nummer BWT 00044KAP08 (hierna: de kapvergunning) afgewezen.
Bij besluit van 31 maart 2015 heeft het college de kapvergunning gewijzigd in zoverre, dat de daarin opgenomen herplantplicht is ingetrokken.
Bij besluit van 10 november 2015 heeft het college de door [appellant] tegen de besluiten van 9 januari 2015 en 31 maart 2015 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2017, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door S.E. el Boustati, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is woonachtig in de bovenwoning aan de [locatie 2] te Den Haag. De benedenwoning aan de [locatie 1] is eigendom van [belanghebbende] en [persoon]. Bij besluit van 10 september 2008 heeft het college aan [belanghebbende] een kapvergunning verleend voor het rooien van een ahorn met een stamomtrek van 110 cm in de achtertuin. Een van de aan deze vergunning verbonden voorwaarden betreft een herplantplicht voor 15 maart 2010. Bij besluit van 31 maart 2015 heeft het college de kapvergunning gewijzigd in die zin dat de herplantplicht is ingetrokken.
Het hoger beroep
2. [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de aan de kapvergunning verbonden herplantplicht ten onrechte is ingetrokken. [appellant] trekt het standpunt van het college in twijfel dat het opnemen van de herplantverplichting in de kapvergunning is gebaseerd op een vergissing.
Voorts heeft de rechtbank ten onrechte geen schadevergoeding aan hem toegekend op basis van het rapport "De waarde van Groen" van augustus 2010 waaraan de gemeente Den Haag heeft meegeschreven, aldus [appellant].
2.1. De vaste gedragslijn van de gemeente Den Haag ten aanzien van herplantverplichtingen bij kapvergunningen houdt onder meer in dat geen herplantplicht bestaat bij tuinen die kleiner zijn dan 100 m2, omdat deze onvoldoende ruimte bieden voor het planten van een nieuwe boom. Er zijn geen aanknopingspunten voor twijfel dat deze gedragslijn, zoals het college heeft toegelicht, reeds in 2008 werd toegepast en in 2011 en in 2015 is opgenomen in de Toelichting belangenafwegingformulier kapaanvraag Den Haag. Bovendien is tussen partijen niet in geschil dat de oppervlakte van de achtertuin van de [locatie 1] kleiner is dan 100 m2. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat de gemeente Den Haag een onjuiste oppervlaktemaat heeft gehanteerd omdat geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat een groot deel van de achtertuin is voorzien van een uitbouw van de woning, wordt overwogen dat dit, wat hier verder van zij, niet leidt tot de conclusie dat de oppervlakte van de achtertuin meer dan 100 m2 bedraagt.
De rechtbank heeft gezien het vorenstaande terecht overwogen dat de vaste gedragslijn van de gemeente Den Haag met zich brengt dat aan de aan [belanghebbende] verleende kapvergunning geen herplantplicht ten grondslag behoefde te worden gelegd en dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de kapvergunning te wijzigen en daarbij de herplantplicht in te trekken.
Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] met de inhoud van het rapport "De Waarde van Groen" niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van zijn woning als gevolg van de intrekking van de herplantplicht is gedaald. Gelet hierop bestaat reeds hierom geen grond voor het toekennen van schadevergoeding aan [appellant].
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Melenhorst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2017
490.