ECLI:NL:RVS:2017:1718

Raad van State

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
28 juni 2017
Zaaknummer
201607107/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang wegens onjuiste aanbieding van afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening

In deze zaak heeft de Raad van State op 28 juni 2017 uitspraak gedaan over een beroep van [appellante] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 4 juli 2016 spoedeisende bestuursdwang toegepast omdat [appellante] in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 haar afvalstoffen onjuist had aangeboden. Het college stelde dat de kosten van de bestuursdwang, tot een bedrag van € 126,00, voor rekening van [appellante] zouden komen.

Na het besluit van 7 juli 2016, waarin het college zijn beslissing op schrift stelde, heeft [appellante] bezwaar gemaakt. Dit bezwaar werd op 17 augustus 2016 ongegrond verklaard, waarna [appellante] beroep instelde. Tijdens de zitting op 21 juni 2017 werd de zaak behandeld, waarbij het college werd vertegenwoordigd door mr. R.W. Schrijver.

De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat de toepassing van bestuursdwang rechtmatig was, omdat [appellante] de huisvuilzak had aangeboden in strijd met de geldende regels. Het college had aannemelijk gemaakt dat de aangetroffen huisvuilzak aan [appellante] kon worden herleid, en het verweer van [appellante] dat de zak mogelijk naast de container was gevallen, werd als onvoldoende beschouwd. De Afdeling verklaarde het beroep van [appellante] ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

201607107/1/A1.
Datum uitspraak: 28 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2016 heeft het college zijn beslissing om op 4 juli 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag op onjuiste wijze aanbieden van afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang tot een bedrag van € 126,00 voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 17 augustus 2016 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2017, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.W. Schrijver, is verschenen.
Overwegingen
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die was aangetroffen naast een aangewezen inzamelvoorziening op de Mexicosingel ter hoogte van nummer [..] te Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 ter inzameling heeft aangeboden, omdat haar naam- en adresgegevens in de huisvuilzak zijn aangetroffen. Volgens het college kunnen de kosten voor de verwijdering van de huisvuilzak daarom op haar als overtreder worden verhaald.
2.    Artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2010 luidt: "Het college kan aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt."
Artikel 9, eerste lid, luidt:
"Het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot."
3.    [appellante] betwist dat zij de overtreding heeft begaan. Zij stelt dat zij haar huisvuilzak, zoals altijd, in de daarvoor bedoelde container heeft gegooid. Mogelijk is de huisvuilzak bij het legen van de containers er naast gevallen. Het is niet terecht dat zij daarvoor op moet draaien, aldus [appellante].
3.1.    Artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
3.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:481, mag in de regel worden aangenomen dat de persoon tot wie een aangetroffen afvalstof kan worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
3.3.    Het opperen van de mogelijkheid dat de aangetroffen huisvuilzak bij het legen van de containers ernaast terecht is gekomen, is onvoldoende om niet van het hiervoor weergegeven bewijsvermoeden uit te gaan. Zie voor een vergelijkbaar geval de genoemde uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2016. Dat [appellante], naar zij stelt, haar afval altijd netjes in de containers gooit, betekent niet dat aannemelijk is gemaakt dat dit ook is gebeurd met de aangetroffen huisvuilzak.
Gelet op het voorgaande geeft hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
Het betoog faalt.
4.    Het beroep is ongegrond.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2017
190-845.