201704635/2/A3.
Datum uitspraak: 30 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:
1. [verzoeker sub 1], wonend te Boxmeer,
2. de burgemeester van Boxmeer,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 11 mei 2017 in zaak nrs. 17/1225 en 17/1218 in het geding tussen:
[verzoeker sub 1]
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2016 heeft de burgemeester [verzoeker sub 1] op grond van artikel 2:25, vierde lid, van de Algemene plaatselijke verordening Boxmeer 2013 (hierna: Apv) verboden vanaf 1 januari 2017 kofferbakverkopen en rommelmarkten te organiseren in de gemeente Boxmeer.
Bij besluit van 22 maart 2017 heeft de burgemeester naar aanleiding van het door [verzoeker sub 1] daartegen gemaakte bezwaar het verbod herroepen.
Bij besluit van 10 april 2017 heeft de burgemeester geweigerd aan [verzoeker sub 1] evenementenvergunning te verlenen voor kofferbakverkopen op het Kerkplein te Beugen.
Bij uitspraak van 11 mei 2017 heeft de rechtbank het door [verzoeker sub 1] tegen de besluiten van 22 maart 2017 en 10 april 2017 ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 april 2017 vernietigd en de burgemeester opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker sub 1] en de burgemeester hoger beroep ingesteld.
[verzoeker sub 1] en de burgemeester hebben de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak (hierna: de voorzieningenrechter) verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 22 juni 2017, waar [verzoeker sub 1] en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.P.L.M. van der Velden, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2. Op 21 oktober 2016 heeft [verzoeker sub 1] een aanvraag gedaan om een evenementenvergunning voor kofferbakverkopen op het Kerkplein te Beugen op 17 april 2017, 25 mei 2017, 11 juni 2017, 9 juli 2017, 13 augustus 2017 en 17 september 2017. Daarnaast heeft hij een melding gedaan voor kofferbakverkopen op verscheidene dagen op de parkeerplaats aan de Bakelgeertstraat te Boxmeer.
Bij het besluit van 10 november 2016 heeft de burgemeester in het belang van de openbare orde en de veiligheid [verzoeker sub 1] verboden vanaf 1 januari 2017 kofferbakverkopen en rommelmarkten te organiseren. Daaraan heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat [verzoeker sub 1] tijdens vorige kofferbakverkopen afspraken en voorwaarden niet heeft nageleefd. In dat besluit is voorts vermeld dat [verzoeker sub 1] ook niet de evenementen op het Kerkplein en aan de Bakelgeertstraat mag organiseren waarvoor hij onderscheidenlijk een evenementenvergunning heeft aangevraagd en een melding heeft gedaan. Bij besluit van 22 maart 2017 heeft de burgemeester het verbod van 10 november 2016 herroepen.
Bij besluit van 7 februari 2017 heeft de burgemeester een beleidsregel vastgesteld inhoudende dat op het Kerkplein maximaal 5 kofferbakverkopen en rommelmarkten per jaar zijn toegestaan. Op overige evenementenlocaties zijn maximaal 2 kofferbakverkopen en rommelmarkten per jaar toegestaan.
Bij het besluit van 10 april 2017 heeft de burgemeester de aangevraagde evenementenvergunning geweigerd. In dit besluit is vermeld dat [verzoeker sub 1] een onvolledige aanvraag heeft ingediend en voorts dat voor het Kerkplein voor het jaar 2017 reeds vergunningen zijn verleend voor 5 kofferbakverkopen. De burgemeester heeft [verzoeker sub 1] een alternatieve locatie aan het Weijerplein te Boxmeer aangeboden. Ook is in dit besluit vermeld dat de parkeerplaats aan de Bakelgeertstraat in het voor die locatie geldende bestemmingsplan niet is bestemd voor evenementen. Indien [verzoeker sub 1] op die parkeerplaats toch kofferbakverkopen organiseert, kan handhavend worden opgetreden, aldus de burgemeester.
Bij besluit van 8 mei 2017 heeft de burgemeester het bezwaar tegen het besluit van 10 april 2017 niet-ontvankelijk verklaard.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester met het besluit van 10 november 2016 ook heeft besloten op de aanvraag om een evenementenvergunning en de melding voor kofferbakverkopen. De besluiten van 22 maart 2017 en 10 april 2017 vormen samen het besluit op bezwaar, omdat tussen die besluiten een onverbrekelijke samenhang bestaat.
Het betoog van [verzoeker sub 1] dat de burgemeester in de beleidsregel ten onrechte nieuwe eisen heeft gesteld aan kofferbakverkopen heeft de rechtbank verworpen. Zijn bezwaren dienen te worden beoordeeld naar de feiten en het recht ten tijde van het samengesteld besluit en een bijzonder geval dat een uitzondering op dit uitgangspunt rechtvaardigt doet zich in dit geval niet voor. Voorts heeft de rechtbank niet aannemelijk geacht dat de burgemeester het aantal toegestane kofferbakverkopen heeft beperkt om [verzoeker sub 1] tegen te werken. Ter zitting bij de rechtbank heeft de burgemeester toegelicht dat het aantal kofferbakverkopen zodanig is toegenomen dat maatregelen dienen te worden getroffen om de woon- en leefomgeving van omwonenden te beschermen en om te waarborgen dat op evenementenlocaties ruimte overblijft voor andere evenementen. Vooruitlopend op een nieuw evenementenbeleid is het aantal kofferbakverkopen daarom beperkt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de juistheid van deze toelichting te twijfelen.
Niettemin is het besluit van 10 april 2017 naar het oordeel van de rechtbank onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De burgemeester heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom de aanvraag om evenementenvergunning onvolledig is en of [verzoeker sub 1] in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen. Voorts is in dat besluit ten onrechte niet vermeld dat [verzoeker sub 1] een omgevingsvergunning voor met het bestemmingsplan strijdig gebruik kan aanvragen voor kofferbakverkopen aan de Bakelgeertstraat, aldus de rechtbank.
Het verzoek van [verzoeker sub 1]
4. Het verzoek van [verzoeker sub 1] strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat zijn kofferbakverkopen op het Kerkplein, in afwijking van de beleidsregel, worden toegestaan in afwachting van de uitspraak op het ingestelde hoger beroep. [verzoeker sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de burgemeester op basis van artikel 2:25, vierde lid, van de Apv niet bevoegd was om de beleidsregel vast te stellen. Of voor verstoring van de openbare orde dient te worden gevreesd dient per afzonderlijk geval te worden beoordeeld. Het op voorhand beperken van kofferbakverkopen zonder dat er concrete aanwijzingen zijn voor een verstoring van de openbare orde is daarom niet toegestaan. Daarnaast heeft de rechtbank niet onderkend dat zich in dit geval bijzondere omstandigheden voordoen die een afwijking van de beleidsregel rechtvaardigen. Zo stelt [verzoeker sub 1] dat hij al bijna 30 jaar veelvuldig kofferbakverkopen organiseert en dat deze verkopen door de burgemeester drastisch worden beperkt.
4.1. In deze zaak is een aantal processuele en inhoudelijke vragen aan de orde dat zich niet voor beantwoording in deze procedure leent. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter noopt een afweging van de in geding zijnde belangen niet tot het treffen van de voorlopige voorziening waar [verzoeker sub 1] om heeft verzocht. De burgemeester heeft aan het belang van [verzoeker sub 1] om kofferbakverkopen op het Kerkplein te organiseren geen groter gewicht hoeven toekennen dan aan het belang van omwonenden bij de bescherming van hun woon- en leefomgeving en het belang dat op het Kerkplein ook andere evenementen mogelijk blijven. Bovendien is de burgemeester bereid om éénmalig van de beleidsregel af te wijken om kofferbakverkopen door [verzoeker sub 1] op het Weijerplein toe te staan. [verzoeker sub 1] heeft ter zitting verklaard dat die locatie voor hem geschikt is. Zoals in het besluit van 10 april 2017 is vermeld dient [verzoeker sub 1] daarvoor een aanvraag om een evenementenvergunning in te dienen.
Het verzoek van de burgemeester
5. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de burgemeester in afwachting van de uitspraak in hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de aangevallen uitspraak.
6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt op voorhand niet uit te sluiten dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. Gelet hierop en nu niet is gebleken van bijzondere belangen die er toe nopen dat aan de uitspraak gevolg wordt gegeven voordat op het hoger beroep is beslist, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
Slotsom
7. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek van [verzoeker sub 1] om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
Het verzoek van de burgemeester dient te worden toegewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek van [verzoeker sub 1] af;
II. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de burgemeester van Boxmeer geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank van 11 mei 2017 in zaak nrs. 17/1225 en 17/1218 voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Man
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2017
629.