201605894/1/A1.
Datum uitspraak: 5 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Vriezenveen, gemeente Twenterand,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 juni 2016 in zaken nrs. 16/597 en 16/864 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Twenterand.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juli 2015 heeft het college onder oplegging van een dwangsom van € 15.000,00 gelast op het perceel, kadastraal bekend gemeente Vriezenveen, sectie K, nummer 155 (achter [locatie 1]) (hierna: het perceel) diverse bouwwerken te verwijderen en verwijderd te houden en het met het bestemmingsplan "Vriezenveen lintbebouwing en centrumgebied" (hierna: het bestemmingsplan) strijdige gebruik te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 9 februari 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juni 2016, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.M. Breukers, en het college, vertegenwoordigd door H.J.E. Freriksen en mr. G.J. ten Brinke, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden], bijgestaan door mr. S. Meijers, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 11 mei 2015 is naar aanleiding van een verzoek om handhaving van [belanghebbenden], wonende aan het [locatie 2] te Vriezenveen, een controle uitgevoerd op het perceel. Tijdens deze controle zijn meerdere overtredingen geconstateerd. Naar aanleiding hiervan heeft het college een vooraanschrijving last onder dwangsom gestuurd om voor 1 juli 2015 diverse bouwwerken te verwijderen en verwijderd te houden en het met het bestemmingsplan strijdige gebruik te staken en gestaakt te houden. Tijdens een controle op 3 juli 2015 is geconstateerd dat met uitzondering van het verwijderen van een bouwkeet de overtredingen niet waren beëindigd. Eén van de geconstateerde overtredingen betreft de aanwezigheid van een schutting met een hoogte van 2,53 meter op het perceel.
Het hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten aanzien van de opgelegde dwangsom in verband met de op het perceel aanwezige schutting met een hoogte van 2,53 meter, ten onrechte heeft overwogen dat, nu op het perceel een bouwvlak ontbreekt, geen hoofdgebouw mag worden gebouwd en overigens ook niet aanwezig is zodat de schutting in strijd met het bestemmingsplan is gerealiseerd.
[appellant] betoogt dat de beoordeling dient plaats te vinden tegen de achtergrond van de in de planregels behorende bij het bestemmingsplan (hierna: de planregels) opgenomen definitiebepalingen ten aanzien van de begrippen "hoofdgebouw" en "bouwperceel". Hij wijst erop dat in de definitiebepaling van hoofdgebouw niet de voorwaarde is opgenomen dat binnen een bouwvlak moet worden gebouwd. Volgens [appellant] moet op een bouwperceel worden gebouwd. [appellant] betoogt dat tussen partijen niet in geschil is dat bouwwerk 3, de machineberging, op grond van het overgangsrecht is vergund en derhalve ingevolge de regels zoals bedoeld in de definitiebepaling van "bouwperceel" is toegelaten. Aldus is op een bouwperceel gebouwd en bouwwerk 3 is voorts in stedenbouwkundig opzicht als belangrijkste gebouw, derhalve hoofdgebouw, aan te merken, aldus [appellant].
2.1. Artikel 3.1 van de planregels luidt: "De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden ten behoeve van agrarische doeleinden;
(…)
d. bedrijfswoning, uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie;
(…)."
Artikel 3.2, lid b, luidt: "Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
1. De hoofdgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak.
(…)."
Artikel 3.2, lid d, luidt: "Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. De bouwhoogte van erfafscheidingen achter het (verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 2,5 m;
(…)."
Artikel 1 luidt: "In deze regels wordt verstaan onder:
(…)
s. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
(…)
u. bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
(…)
gg. hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel in stedenbouwkundig opzicht als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
(…)."
2.2. De Afdeling stelt vast dat het hoger beroep uitsluitend betrekking heeft op de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de last onder dwangsom voor zover deze ziet op het verwijderen en verwijderd houden van een op de grens met het perceel [locatie 2] gelegen schutting met een hoogte van 2,53 meter.
De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat het perceel geen bouwvlak bevat. Aan het perceel is de bestemming "Agrarisch" toegekend zonder dat op de verbeelding een bouwvlak is aangeduid. Dit houdt in dat op het perceel geen hoofdgebouw mag worden gebouwd, aangezien hoofdgebouwen ingevolge artikel 3.2, lid b, onder 1, van de planregels worden gebouwd binnen het bouwvlak. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat [appellant] vanwege het ontbreken van een bouwvlak niet kan worden gevolgd in zijn standpunt dat bouwwerk 3 kan worden aangemerkt als hoofdgebouw. Nu geen sprake kan zijn van een hoofdgebouw kan op het perceel geen erfafscheiding worden gerealiseerd. Gelet hierop heeft de rechtbank evenzeer terecht overwogen dat de schutting in strijd met artikel 3.2, lid d, van de planregels is gerealiseerd.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Melenhorst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2017
490.